Leest iemand in Nederland nog wel eens de Archis, ofwel Volume? Ik zou het maar eens doen; waar anders vind je deze combinatie van gitzwart doemdenken over de wereld met een reborn geloof in de rol van de architect als profeet en leider.
In het laatste nummer wordt, naar aanleiding van een MIT studio onder leiding van de Belgische architect en docent aan de Massachusets Institute for Technology, Alexander d’Hooghe, het volgende scenario uit de doeken gedaan. In de Verenigde Staten – maar dit zou net zo goed voor ons hier kunnen gelden – gaat suburbia failliet. De huizenbezitters kunnen massaal hun schulden niet meer afbetalen en het ganse kaartenhuis dreigt in elkaar te storten. Een failliet suburbia zal leiden tot een nieuw proletariaat; een rancuneus, bang en arm leger van suburbanen dat verstoken van ieder communaal gevoel en iedere publieke uitwisseling zich zal wenden tot het fascisme. Zij zullen een serieuze bedreiging vormen voor de waarden van de verlichting waar ‘onze natie op is gebouwd’. Er zal dus iets gedaan moeten worden. Volgens Alexander d’Hooghe en hoofdredacteur van Volume Ole Bouman, heeft deze bedreiging te maken met een gebrek aan dichtheid van suburbia. Stedenbouwkundige dichtheid en dus de confrontatie tussen mensen en daarmee de uitwisseling van gezichtspunten, is noodzakelijk voor het verkrijgen van een publiek besef van waarheid. Waar de huizen te ver van elkaar af staan en mensen elkaar niet meer tegenkomen, gaan de mensen in tijden van angst en onzekerheid in halve waarheden en mythes geloven, zoals die van de sterke man. Jawel, het staat er echt: “the devil made suburbia” en “Where there is no density, myths and lies will emerge”. Dus: stad = democratie, suburbia = fascisme.
Wat bedenkt een verlichte regering bij een diepe economische crisis en een dreigende regressie van het volk? Een New Deal; een model uit de jaren dertig, destijds ingesteld door de president van de Verenigde Staten Franklin Delano Rooselvelt, om door middel van een immense investering in stuwdammen, sociale woningbouw, nieuwe steden en snelwegen het land uit de crisis te halen. Ook D’Hooghe en Bouman willen door middel van een massief bouwprogramma van bovenaf communaliteit, emancipatie en uitwisseling afdwingen. Zij halen daarvoor een ander lijk uit de kast van de twintigste eeuw: de New Monumentality beweging; een voornamelijk papier gebleven beweging van modernistische architecten, theoretici en kunstenaars die door middel van grootse modernistische gebouwen en infrastructurele werken, de kosmopolitische, democratische geest van de twintigste eeuw in steen probeerden te vervatten.
Het resultaat is een dikke vette Archis, volgepakt met studentenprojecten voor grote abstracte gebouwen gemonteerd in treurige suburbs, veel statistieken, heel erg veel sinistere quotes en een obsessief refereren aan de mythes en sagen van het modernisme. Is dat interessant?
Ja, dat is interessant. Want de gebruikelijke wereldvreemde, op Amerikaanse leest geschoeide megalomanie van theorietijdschriften en architectuuropleidingen gaat nog verder dan we al gewend waren, maar maakt tegelijkertijd gebruik van een jargon en een manier van denken die ons bekend voorkomt.
Ole Bouman stelt keihard dat de buitenwijken – of dat nu de Amerikaanse sprawl of de Nederlandse Vinexwijk is – ticking timebombs zijn die onze democratische en tolerante waarden die we sinds de verlichting hebben ontwikkeld, aantasten en dreigen te vernietigen. Alexander d’Hooghe gaat nog een stap verder. Om ons te beschermen tegen het potentiële fascisme van de op de rand van bankroet balancerende middenklasse, moeten we af van het idee van de stad als een plek die door iedereen samen wordt gemaakt, van woorden als weefsel en andere naïeve denkbeelden. We moeten juist keihard van bovenaf dwingen tot collectiviteit. “At this point, we can no longer assume that ‘the people’ with their ‘popular taste’ and ‘community fabric’ are intrinsically endowed with a sense of ethical direction, strong enough to withstand any kind of mass regression. Besides, history proves otherwise. We can no longer ‘trust’ the people.”
Je leest het al jaren dagelijks in de krant. “In veertig wijken dreigt de vlam in de pan te slaan”, zei minister Winsemius recentelijk en er is een gigantische investering nodig van overheden en woningcorporaties om het dreigende gevaar af te wenden. Welk gevaar? PvdA-wethouder in Rotterdam, Dominic Schrijer: “Er zijn grote groepen stadsbewoners die zich buitengesloten voelen. Dat kan bij autochtonen gemakkelijk leiden tot rechts-extremisme, en bij jongeren tot religieus-extremisme.”
Ook de projecten zijn er naar. De grands projets de ville in Frankrijk en de honderden herstructureringsprojecten in Nederlandse naoorlogse wijken zijn net zo grootschalig, top-down en ideologisch als die van Alexander D’Hooghe en zijn studenten. Ook onze wethouders en corporatiedirecteuren hebben schoon genoeg van de ‘zachte heelmeesters maken stinkende wonden’- aanpak van het kleinschalige, het werken met de mensen, het zien van de stad als een weefsel waar je behoedzaam mee moet omspringen. Niets van dat alles: Slopen! Bouwen! Deltaplan! New Deal!
Volume ziet een immens gevaar in de dunbebouwde buitenwijken waar de middenklasse woont en wil ze om die rede ombouwen tot iets wat lijkt op de ideologische megastructuren uit het midden van de vorige eeuw: denk maar aan de Bijlmermeer. Bij ons zien de gemeentes en de corporaties het gevaar juist in de oudere en dikwijls naoorlogse volkswijken en zij willen deze ombouwen tot iets wat lijkt op een harmonieuze buitenwijk met blanke gezinnetjes. Natuurlijk zijn er verschillen, maar is dat niet eerder een kwestie van smaak? Volume en MIT hebben een hekel aan een straatbeeld gedomineerd door blanke suburbanen in SUV’s en de Nederlandse bestuurders hebben een hekel aan straten met alleen maar moslims. De eerstgenoemde vinden het leuker in de stad, de laatstgenoemde in een dorp. Is dat dan interessant?
Nee, wat interessant is, is wat ze gemeen hebben. Zowel de herstructureerders van naoorlogse wijken in Nederland als Bouman en D’Hooghe zien geen verschil tussen een sociaal programma en de ruimtelijke setting waarin het plaatsvindt. Het bouwen van monumentale gebouwen in suburbia is voor hen hetzelfde als het creëren van een collectief idee, net zoals het slopen van een hoogbouwwijk hetzelfde is als het oplossen van een getto probleem. Het analyseren en oplossen van de problemen zelf is ook zo moeilijk, zo risicovol, zo complex, zo tijdrovend en frustrerend, dat het uiteraard makkelijker is het gewoon weg te tekenen met megalomane virtuele sloop- en bouwuitbarstingen. Het is zelfs gemakkelijker om deze megalomanie in werkelijkheid te realiseren, dan om de sociale problematiek zelf aan te pakken.
Uiteraard zijn er architecten en stedenbouwers die proberen te komen tot een wat aftastende en meer pragmatische verhouding tussen de maatschappij, de architectuur en de hooggestemde idealen van emancipatie, moderniteit en collectiviteit. Zij zoeken naar alternatieve methodes. Om deze te verwezenlijken sluiten zij zich daarvoor soms aan bij andere ‘klanten’ dan de overheid enerzijds of de markt anderzijds. Met hun dikwijls kleine projecten, die ze daadwerkelijk realiseren, proberen ze een grote maatschappelijke impact te hebben. Maar deze worden door Bouman en D’Hooghe keihard weggezet als naïeve idealisten die hebben gecapituleerd aan het dagelijks leven, de populaire cultuur en de wensen van de mensen, die volgens hen zelf niet te vertrouwen zijn. “We can no longer trust ‘the people’”. Ole en Alexander; als jullie serieus zijn met het redden van de democratie door middel van architectuur, is het dan niet relevanter om je af te vragen of de mensen jullie wel vertrouwen, dan parmantig te declareren dat wij niet te vertrouwen zijn? Hoe pijnlijk het ook is, er is helemaal niets anders dan ‘the people’. Jullie zullen het met ons moeten doen.