Dames en Heren,
Mijn naam is Wouter Vanstiphout; Ik ben architectuurhistoricus werkzaam bij Crimson Architectural Historians in Rotterdam; mijn nationaliteit is de Belgische. Verder is het goed om bij het lezen van deze tekst ervan uit te gaan dat ik in alle andere opzichten Nederlander ben. Ik woon er immers reeds zo’n dertig jaar.
Toch speelt België voor mij wel degelijk een belangrijke rol: het België van de jaren zeventig, meer bepaald de Zuider Kempen, vormen voor mij nog steeds een dikwijls melancholische maar even zo vaak een bijna surrealistische referentie, die ongetwijfeld niets meer met de werkelijkheid van België van doen heeft, maar die toch een vervormend effect heeft op de werkelijkheid die ik waar dan ook aanschouw.
Rijdend door plekken zo verschillend als Fort Lauderdale, kleine steden op de Pampa’s in Argentinië, marktsteden in Kreta en zelfs Indiase nieuwe wijken, kan ik mijn reisgenoten nog steeds tot razernij drijven door op te merken: “ het lijkt hier op België”. Dat laat zich gemakkelijk verklaren uit het feit dat ieder verstedelijkingsproces in de wereld op al duizenden jaren op dezelfde manier verloopt, het privé initiatief dat zich door middel van gebouwen, als paparazzi langs een rode loper, manifesteert aan een doorgaande straat. Overal, behalve in Nederland, waar dit geen algemeen beeld (meer) is. De hele wereld lijkt dus op elkaar, behalve Nederland. Maar deze tweedeling is zo grof en lijkt zo stupide dat zij meer over mij moet zeggen, dan over de ruimtelijke orde van Nederland of België. Kennelijk is in mijn onderbewustzijn alles wat niet Nederland is, België geworden.
Tot zover mijzelf, nu over naar het Vlaams Architectuur Jaarboek 2008. In het jaarboek wordt over veel zaken geschreven op een manier die in zijn helderheid, maar ook in zijn intelligentie en zijn provocatieve inhoud, buitengewoon verfrissend, en tegelijkertijd verfrissend is. De architectuurkritiek staat hier op een hoog niveau; het idee van bestuurlijke toegankelijkheid, de noodzaak van transparantie van het gerechtelijk systeem, de waarde van publieke investering in het onderwijs, de respectvolle omgang met het historisch erfgoed, worden op buitengewoon scherpzinnige wijze neergelegd als thema’s van waaruit men de verderop in het boek gepresenteerde gebouwen kan beschouwen en beoordelen. Het laat niet alleen zien dat schrijven over architectuur zin heeft, maar ook dat architectuur zin heeft, en bovendien dat beide niet zonder elkaar kunnen bestaan, of zouden moeten willen bestaan.
Wat dit schrijven over architectuur door de lens van maatschappelijke ontwikkelingen, is dat de meeste maatschappelijke problemen een onontwarbare mix vormen van feitelijke verschijnselen en de perceptie van die verschijnselen. Paralel daaraan wordt duidelijk dat opereert in een pijnlijke spagaat tussen de feiten en de presentatie van de feiten, en juist daaraan haar cultureel-politieke relevantie ontleent. Het maken van een jaarboek is dan vervolgens weer een spagaat die dwars op de vorige staat, als u zich dat lichamelijk een beetje kunt voorstellen. Het boek is immers zowel een door deskundigen gemaakt verslag van een jaar Belgische architectuur, en daarmee een dienstbaar overzicht van de architectuurproductie van Vlaanderen; het is ook, en in sterkere mate, een boek dat bekritiseert en voorschrijft hoe het een en ander zou moeten, hoe niet, en waarom. Net zoals goede architectuur is het jaarboek een object dat op zo adequaat mogelijke wijze haar functie vervult die de maatschappij van haar vraagt, maar tegelijkertijd een beeld geeft van hoe de maatschappij er eigenlijk uit zou moeten zien. Het is zowel een verslag van als een manifest voor het gebouwde Vlaanderen.
En hoe vindt de redactie van het Vlaams Architectuurjaarboek dan dat Vlaanderen in elkaar zou moeten zitten? Volgens mijn analyse – alweer, vervormd door dertig jaar ballingschap – schuilt het manifest-achtige niet in wat er getoond of gezegd wordt, maar in wat er niet getoond en niet gezegd wordt. Ten eerste wordt er niets gezegd over iets wat vooral in Nederland opvalt aan het jaarboek: de verbijsterende coherentie in stilistisch opzicht van de gepresenteerde architectuur. De geselecteerde architecten en vooral de redactie hebben vrijwel zonder uitzondering gekozen voor een hoogmodern formeel jargon, van schoon beton, glazen puien van plafond tot vloer, ruwe brutalistische baksteen, zeeën van essentialistisch wit, pijnlijk scherpe contrasten tussen oud en nieuw, en interieurs die een combinatie van Elle Wonen en de parochiezaal van Booischot in 1981 toen ik er als veertienjarige TC-Matic zag – een band die absoluut niet Vlaams is, maar in alle opzichten Belgisch, maar daarover later meer - lijken na te streven, betekent dat dit voor de redactie en haar ontwerpers geen keuze is, maar een onvermijdelijke waarheid. Het is dan ook niet mijn bedoeling hier een discussie over aan te zwengelen; de redactie en ‘haar’ architecten zijn kennelijk believers en een discussie zou dus weinig productief zijn.
Daarnaast, en dat is interessanter, is er een veel grotere olifant in deze kleine ruimte, waarover in alle toonaarden gezwegen wordt, en dat is de volgende. Voor een buitenstaander is het bestaan van een Vlaams Architectuurjaarboek en een Vlaams Architectuur Instituut niet evident; wij buitenstaanders zijn toch iedere keer weer benieuwd naar waarom er geen Belgisch Architectuur Instituut is dat een Belgisch Architectuur Jaarboek uitbrengt. De Staatshervorming wordt door Vlamingen waarschijnlijk als zo logisch en onvermijdelijk gezien dat zij er niet meer over nadenken binnen de context van de architectuur en ruimtelijke ordening, net zoals de Nederlanders niet steeds weer beginnen over de tijd dat zij deel uitmaakten van het Franse Keizerrijk. Toch levert de vanzelfsprekendheid van de afwezigheid van België merkwaardige effecten op. In een vorige en door mij zeer gewaardeerde publicatie van het Vlaams Architectuur Instituut, Wonen in Welvaart, Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948 – 1973, wordt evenzeer gekozen voor een puur Vlaams perspectief, terwijl de federalisering van de ruimtelijke ordening pas begon in 1980 en er dus geen enkele historische basis is voor een dergelijke inperking van de geschiedschrijving. Het zal toch niet zo zijn dat serieuze critici en historici worden beperkt in hun onderwerpskeuze door de verdeling van subsidies over de Franse en Vlaamse taalgemeenschappen?
Het resultaat van het verzwijgen van het bestaan België, is dat er een sterk in diversiteit, historische diepte en politiek-culturele relevantie gereduceerd beeld van de Vlaamse architectuur ontstaat. Door zich te conformeren aan de staatshervorming in haar publicaties, dragen de critici en historici van Vlaanderen bij aan het met terugwerkende kracht wegvagen van niet alleen het administratieve, maar daardoor ook het fysieke en historische België. Maar het verzwijgen van België kan niet verhullen dat zowel Vlaanderen als Wallonië de sporen dragen van het bestaan van deze natiestaat en haar architectonische en stedenbouwkundige geschiedenis. Hoe kunnen we zonder ‘België’ het bestaan van Louvain la Neuve verklaren, van de Expo ’58? Schreef Renaet Braem soms in 1968 “De lelijkste taalgemeenschap van de wereld” en niet “Het lelijkste land ter wereld?” De architectuurhistorische inboedel lijkt te worden verdeeld over de twee gewesten zoals destijds de boeken van de Universiteit van Leuven, boek 1 naar de Vlamingen, boek 2 naar de Fransen, met als gevolg een onbruikbare verzameling fragmenten.
Dat brengt me bij mijn beginvraag. In Welk Vlaanderen worden wij geacht te geloven volgens de architecten en redacteuren van dit jaarboek? Als architectuurdocument doet het boek mij nog het meeste denken aan een soort boeken waar ik persoonlijk geen genoeg van kan krijgen: boeken uit de jaren dertig tot en met zestig die documenteren hoe hele streken of zelfs naties vanuit het niets worden opgebouwd met moderne schoolgebouwen, moderne gemeentehuizen, moderne gerechtsgebouwen, moderne huizen en moderne cultuurgebouwen. De stilistische coherentie van de nieuwe gebouwen gaat in hand in hand met het marginaliseren en zelfs totaal ontkennen van het bestaande en het voorafgaande.
Ik heb het over de boeken die laten zien hoe Israël werd opgebouwd onder leiding van de ex Bauhausler Arieh Sharon, of over hoe Iraq in een keer een moderne staat werd met plannen van Constantinos Doxiadis, maar ook boeken die de herinrichting van Polen voor Duitse Lebensraum in de jaren dertig laten zien. Het niet noemen, niet bespreken, niet noemen en niet tonen, is wat deze boeken tot manifesten van nation building maken. Historici en critici spelen in deze boeken een even cruciale rol als planologen van de verbeelding, als de ingenieurs en ontwerpers als planners van het territorium. Al lijkt de vergelijking met Polen, Israël en Irak sterk overdreven, toch plaats ik het Vlaamse architectuur beleid in deze traditie.
Op geen enkele plek wordt in jaarboek een onderwerp, een gebouw, een oplossing of een kwestie besproken op en nationaal niveau, of vergeleken met iets in Wallonië. Er wordt op geen enkele pagina verwezen naar het België van nu, noch naar België überhaupt. Daardoor lijkt het alsof er geen architectuurgeschiedenis is waar deze gebouwen uit voortkomen, waaruit deze ontwerpers voortkomen; deze zou immers Belgisch zijn, en dat kan niet.
Mijn conclusie: de jaarboekredactie, samen met haar strategische selectie van architecten speelt haar rol in het stichten van geheel nieuw land, het land Vlaanderen, met haar transparante gerechtsgebouwen, haar toegankelijke gemeentehuizen en haar moderne schoolgebouwen, tegen de achtergrond van een snel vervagend landschap van het oude Belgisch Vlaanderen. Zeker vanuit Nederland, is dit een bizar, maar ook jaloersmakend fenomeen. In plaats van zich te wentelen in een ziekmakend debat over nationale identiteit, doet Vlaanderen gewoon alsof er helemaal geen natie bestaat of zelfs heeft bestaan, en begint het gewoon overnieuw met een kleiner groepje. Ik zal hetzelfde eens voorstellen in Nederland.
Maar zonder ironie, Juist de complexiteit van België als een constructie van taalgemeenschappen, gewesten, invloedssferen en tradities, maakt haar architectuur en stedenbouw potentieel zeer relevant voor het huidige Europa. Het zetten van een cordon sanitaire rond de woelige Belgische identiteit, net zoals rond de befaamde architectonische wansmaak, zoals in het Vlaams Architectuurjaarboek gebeurt, betekent een groot verlies. Het ontbreken van een Belgisch perspectief op de Vlaamse architectuur, maakt daarmee dat zij riskeert provinciaal, onwaarachtig en eerlijk gezegd niet zo heel interessant te worden.
Mag ik u hartelijk danken voor uw aandacht.