Bij de recente presentatie van het 25ste Jaarboek Architectuur in Nederland in het Nederlands Architectuur Instituut leidde Ole Bouman, de vijfde directeur van het NAi, de feestelijke bijeenkomst in met sombere woorden: was dit niet alleen de viering van het 25ste maar ook van het laatste Jaarboek? Was dit feest tegelijk een In Memoriam voor het Nederlandse architectuurbeleid van de afgelopen decennia? Hij heeft een punt: het architectuurlandschap in Nederland, dat rond 1990 werd opgebouwd uit het Jaarboek en het NAi, het Berlage Instituut, de opeenvolgende Architectuurnota’s, het SfA (Stimuleringsfonds voor Architectuur) en later ook de IABR (Internationale Architectuur Biennale Rotterdam), is ingrijpend aan het veranderen.
Dat werd in april 2011 al duidelijk, toen Halbe Zijstra de bezuinigingen aankondigde, maar nu is dan ook echt het eerste slachtoffer gevallen: het Berlage Instituut houdt op te bestaan. Per 1 augustus wordt het onderdeel van de TU Delft, onder de afdelingsnaam ‘The Berlage’. Dat lijkt op een roemloos einde voor de instelling met internationale reputatie die in 1990 begon met dean Herman Hertzberger in Amsterdam en die als onderzoeksopleiding geleid door Wiel Arets in 2000 naar Rotterdam verhuisde. Na Alejandro Zaera-Polo was het Berlage vanaf 2007 zonder dean; die rol werd overgenomen door een adviescommissie terwijl de inhoudelijke leiding in handen kwam van de directeur. Daarmee begon ook een periode waarin het instituut in toenemende mate onder vuur lag, culminerend in de huidige consensus dat het Berlage slechts belangrijk is voor een kleine groep Aziatische studenten, dat het losgezongen is van de Nederlandse praktijk, dat het introvert is etc. Voor een groot deel is het deze perceptie geweest, die overigens niet per se realiteit is, die tot de ondergang van het Berlage heeft geleid.
Het Berlage Instituut verdwijnt uit Rotterdam, dat het 12 jaar geleden triomfantelijk binnenhaalde. Hoeveel kleine internationale bureautjes heeft het Berlage de stad in de loop der jaren niet opgeleverd, hoeveel architecten, fotografen en ontwerpers die samen bijdragen aan de humuslaag voor Architectuurstad Rotterdam? De internationale scene die het Rotterdam heeft gebracht is niet te onderschatten, de symbiose met de Nederlandse bureaus waar de ex-studenten werkten, de indrukwekkende lezingenreeksen, het curatorschap van de IABR Power (2007), en de onderzoeks en ontwerpprojecten die in Rotterdam werden uitgevoerd. Maar van de stad Rotterdam heeft het Berlage kennelijk geen steun gekregen. Wanneer er onvrede bestaat over het functioneren van een instituut, zijn er talloze mogelijkheden tot verbetering. Was het niet beter geweest om eens flink de bezem door de organisatie te halen, discussie te voeren over al of niet vermeende tekortkomingen en over het programma, in plaats van het op z’n beloop te laten en dan vervolgens maar de hele school op te heffen?
Dan het NAi. De oprichting van het Architectuurinstituut in 1988 heeft een nog langere voorgeschiedenis dan die van het Berlage. In 1993 was het een beslissende overwinning voor Rotterdam dat het nieuwe NAi uit Amsterdam verhuisde. Het instituut groeide onder leiding van achtereenvolgens Adri Duivesteijn, Kristin Feireiss, Aaron Betsky en Ole Bouman uit tot waarschijnlijk het mooiste en grootste architectuurinstituut in de wereld, met een geweldige collectie, tentoonstellingen en activiteitenprogramma. Het belang van architectuur als cultuur werd hier gevierd. Hoe verwend moet je zijn om hier de waarde niet van in te zien? Nu wordt het onderdeel van het Centrum voor Creatieve Industrie. Net als bij het DDFA (Dutch Design, Fashion and Architecture) lijkt nu de focus allereerst te liggen op export en economische betekenis en dan pas op het autonome, culturele en dus publieke belang van architectuur. Terwijl het architectuurbeleid van de afgelopen decennia hebben laten zien dat je alleen door het vak zelf serieus te nemen, er (wellicht) geld mee kunt verdienen. Het gemak waarmee het NAi nu moet fuseren en op de hoop van de creatieve industrie wordt gegooid is onbegrijpelijk.
Waarom wordt er vanuit de vakwereld zo onverschillig gereageerd op de teloorgang van het NAi? Komt dat door het recente beleid van Ole Bouman, dat soms als controversieel wordt beschouwd en op weinig enthousiasme kan rekenen in de vakgemeenschap? Ook was er gerommel in de organisatie, tussen de leiding en het personeel. Maar is dat een reden om voorbij te gaan aan wat er in de afgelopen jaren aan baanbrekende en indrukwekkende manifestaties is gepresteerd? Of was ook hier een bezinning op de leiding en het programma op z’n plaats geweest alvorens van hogerhand te grijpen naar het paardenmiddel van de fusie?
De IABR, die op dit moment haar 5de editie (‘Making City’) beleeft, lijkt aan de dans van de bezuinigingen ontsnapt. Dat geeft de kans om in dit geval niet dezelfde fouten te maken, niet dezelfde paardenmiddelen toe te passen als in het geval van het NAi en het Berlage Instituut. Terwijl de IABR door de bezuinigingen van Zijlstra uit de basisinfrastructuur verdween, lijkt de zesde editie verzekerd, nu de Biennale opnieuw gesteund wordt door het SfA en de stad Rotterdam. Dat wekt enige verbazing, gezien de grote kritiek van Rotterdam op de voorgaande edities van de IABR, m.n. de Power en de Open City aflevering, die zowel het geringe publieksbereik betrof als de hoge kosten die relatief met een tijdelijk evenement als de Biennale gepaard gaan. Ook organisatorisch is met de 5de editie een gevaarlijke draai gemaakt, die lijkt op die van het Berlage Instituut 5 jaar geleden: de reeks van inhoudelijk sterke curatoren die begon met Francine Houben, Adriaan Geuze, het Berlage Instituut en Kees Christiaanse, is vervangen door een team onder leiding van de directeur. Dat brengt het risico met zich mee van introvertie, van loszingen van de werkelijkheid, van fixatie op de eigen realiteit en bovendien het risico dat het voortbestaan van het instituut doel wordt in plaats van middel.
Waarom dan toch die steun? Het internationale aspect kan het niet zijn, dat bezitten ook het Berlage en het NAi. Is het omdat de manifestatie zo goed past bij Rotterdam evenementenstad? Of is het omdat de Biennale in zijn presentaties zo goed de corporate toon heeft gevonden die zo aansprekend is voor bestuurders en politici? Die het beeld schept van urgentie, van een groot netwerk, en verbondenheid met allerlei steden en partijen in de wereld die er toe doen? Een voorbeeld van die bestuurlijke toon was de ‘Urban Summit’; een internationale bijeenkomst van 100 ‘stadmakers’ onder een term die normaal gesproken gebruikt wordt voor de bijeenkomst van de leiders van de G8. Als u voor deze bijeenkomst een uitnodiging hebt ontvangen betekent het dat u door de IABR organisatie bent ingeschaald als een (waarschijnlijk mannelijke) persoon die machtig is, invloedrijk of gewoon rijk. De openbare lezingen en discussies die tijdens vorige Biennales nog werden gehouden zijn nu vervangen door besloten bijeenkomsten.
Daarmee voldoet de Biennale nauwelijks nog aan haar zelf geformuleerde uitgangspunten. Het onderscheidende van deze Biennale ten opzichte van alle andere Biennales in de wereld zou zijn dat zij een onderzoeksbiennale is. Maar een Biennale wordt niet onderzoekend wanneer zij alleen –zoals nu het geval is- de succesverhalen van steden presenteert. Alle paradoxen en tegenstrijdigheden die met het maken van een stad verbonden zijn, verdwijnen achter de leuzen en slogans op de Biennale-tentoonstelling; open discussie lijkt niet meer op prijs te worden gesteld. Daarmee wordt het een ‘Mini-Mipim’, of een ‘propagandabiennale’ zoals al in de pers werd geschreven door respectievelijk Oliver Wainwright in Building Design en Marina van Bergen in Archined.
Dit is zeker geen pleidooi voor het opheffen van de IABR. Maar de continuering van financiele steun geeft wel de kans tot het heroverwegen en verbeteren van de Biennale, van haar uitgangspunten, de organisatie en haar programma. Ook hier zou het advies moeten zijn: behoud de IABR, maar verbeter haar. Het is immers een stuk makkelijker om een organisatie op te heffen dan er een te starten. Laten we niet vergeten hoeveel energie er gestoken is in het oprichten van deze mooie instituties, hoezeer die het architectuurbeleid hebben gedragen en gevormd en hoeveel het ons heeft opgeleverd.