Beste dames en heren,
Er is mij gevraagd vandaag iets te zeggen over Rotterdam als internationale architectuurstad. Is het echt de bruisende hotspot voor architectuur waar internationaal alle ogen op gericht zijn? En wat betekent dat voor de toekomst? In de vraag schuilt een zekere scepsis en ook de behoefte aan een kritische blik die de huidige hoera-stemming even wat afkoelt of in ieder geval in een breder perspectief zet; die taak neem ik graag op me.
In het begin van deze eeuw, pas 16 jaar geleden, stond Rotterdam vooral bekend als de stad die de verkeerde lijstjes aanvoerde. Er werden toen natuurlijk ook gebouwen geopend zoals het Luxortheater en de uitbreiding van het Boymans van Beuningen, maar het belangrijkste stedelijke 'experiment' van die periode was toch wel de Rotterdamwet. Het was een deprimerende periode waarin segregatie, armoede, schijnbaar onoplosbare problemen op Zuid en een beginnende polarisatie in de politiek en in de stad zichtbaar werden.
Nu is het 2016: het ongezellige en gevaarlijke Rotterdam is ineens populair geworden, een internationaal favoriete bestemming van hipsters en architectuurexcursies, waar dubbeldekkers vol toeristen door de straat rijden, en het ene na het andere iconische gebouw wordt geopend. Dit succesverhaal roep de vraag op: hoe kan dat zo snel? Hoe kan een stad zo snel zo volledig veranderen? Het antwoord is: dat is helemaal niet snel gegaan. En de stad is niet volledig veranderd. De gebouwen die we zien zijn het resultaat van heel lang volhouden.
15 jaar geleden zaten de drie sterattracties bijvoorbeeld allang in de koker. De ontwerpopdracht voor De Rotterdam werd in 1997 al verstrekt, en rond dezelfde tijd wees DS+V de plek van de historische Grote Markt aan als de locatie voor de Markthal en werd het nieuwe station voorbereid door de aanwijzing tot nationaal sleutelproject.
Kortom: Deze generatie strijkt de eer op, maar de vorige nam het initiatief. Zo traag is de architectuur en zoveel volharding vergt het.
Wat het voortraject van deze recente gebouwen óók laat zien: zo verbonden is Rotterdam als architectuurstad met het beleid van de rijksoverheid en zoveel heeft het eraan te danken! Vanaf 1991 tot 2012 bestond er een nationaal beleid gericht op de stimulering van het culturele belang van architectuur, waar Rotterdam enorm van heeft geprofiteerd. Een hele reeks instituties, manifestaties en opleidingen was het gevolg: het NAi, het Stimuleringsfonds, en het Berlage Instituut vestigden zich in Rotterdam en voegden zich bij al bestaande instituties als de Academie van Bouwkunst. De inmiddels beroemde Nederlandse bureaus als OMA, West 8, MVRDV, die allemaal veel buitenlandse werknemers en studenten trekken, vestigden zich hier. Die vruchtbare omgeving trok weer een heleboel andere evenementen aan zoals Europan en Archiprix, het onvolprezen architectuurfilmfestival AFFR, de Biennale IABR, de Dependance, late night talkshows in Worm, Vers Beton, debatten in Armenius en Postoffice etc. Als je daar dan vervolgens Rotterdam Marketing op loslaat sta je voor je het weet over de hele wereld bekend als Architectuurstad.
Interessant is in dit verband het onderzoek dat Bernard Colenbrander vorig jaar deed naar de verdeling van de subsidies van het Stimuleringsfonds voor Architectuur. Hij laat zien dat de architecten die de meeste ondersteuning kregen dezelfden waren die nu recent de Rotterdamse iconen hebben gebouwd: Rem Koolhaas, Winy Maas, Adriaan Geuze, Benthem & Crouwel. Deze architecten zijn allemaal gekatapulteerd door het nationale beleid uit de jaren 90, net als overigens Koen van Velzen en Ben van Berkel.
Dat betekent dat de wortels van de drie iconen die recent openden, in de jaren negentig liggen, bij een periode waarin het culturele belang van architectuur werd gepropageerd. Rotterdam plukt nu economisch de vruchten van het nationale architectuurbeleid van 25 jaar geleden.
Maar: dat beleid is sinds 2012 afgelopen! Het NAi is HNI geworden en daarmee is Rotterdam zijn unieke, puur aan architectuur gewijde instituut kwijt, het Berlage Instituut leidt als The Berlage een teruggetrokken leven in een achterkamertje van de TU Delft, en het Stimuleringsfonds voor Architectuur illustreert met haar naamsverandering naar Stimuleringsfonds Creatieve Industrie hoe de rijksoverheid de architectuur tegenwoordig op een puur economische manier benadert.
Het stimuleringsbeleid vanaf de jaren negentig heeft een positieve invloed gehad op de reputatie van Rotterdam als Architectuurstad in het buitenland. De in Rotterdam gevestigde bureau als OMA, MVRDV, Neutelings Riedijk, Kempe Thill, West 8, Artgineering, Claus en Kaan (en Bernard Colenbrander noemt ook ons bureau Crimson), werden gesteund bij de publicaties die zij over hun werk uitgaven en de tentoonstellingen die in het buitenland aan hun werk werden gewijd; op basis van deze PR wisten zij een portefeuille op te bouwen in het buitenland en hun goede reputatie aldaar heeft vervolgens die van Rotterdam als Architectuurstad versterkt. Dat heeft weer tot gevolg dat talloze buitenlandse studenten en architecten naar Rotterdam komen om te studeren of bij een van de bekende bureaus te werken.
De hoeveelheid gebouwen die Rotterdamse bureaus in het buitenland tot stand brachten van 2010-2016 is indrukwekkend. Het is een teken van succes en waardering. Maar het zou ook wel eens een gevolg kunnen zijn van de economische crisis in Nederland, die de bureaus dwong hun internationale portfolio's uit te bouwen.
De neergaande lijn van 2016 laat zien dat de bedrijvigheid in het buitenland dit jaar afneemt. De oorzaak daarvan is niet duidelijk: is het omdat de markt hier weer aantrekt? Of is het omdat veel bureaus failliet zijn gegaan? Dat laatste wordt gesuggereerd door de dramatische afname van het aantal banen in de creatieve industrie in Rotterdam die vooral in vergelijking met de enorme groei in Amsterdam schrikbarend is.
Ook als we kijken naar de mate waarin er over Rotterdamse architectuur gepubliceerd wordt, zien we een piek op het moment dat de grote projecten geopend werden, maar daarna een fikse daling. Het lijkt erop dat de Rotterdamse architectuurwereld een flinke knauw heeft gehad van de combinatie van aflopend stimuleringsbeleid en de economische crisis.
Hoe wordt vanuit het buitenland gekeken naar de architectuurproductie in Rotterdam? Vaak met verbazing, wanneer gerenommeerde bladen als de New York Times of de Guardian in hun lifestyle katernen berichten over een dorp van blauwe huisjes op een dak, plannen voor een drijvende boerderij of een markthal waarboven mensen wonen.
In de gespecialiseerde architectuurmedia is men kritischer: In Engeland is de criticus van de Guardian 'not impressed' door De Rotterdam. Met nauwelijks verholen weerzin beschrijft hij de kinderlijk simpele compositie, en vraagt zich af of het gebouw wel meer is dan een optische truc, een gebouw dat in snelle vaart onder het voorbijrijden bekeken moet worden.
In Israel moet de Markthal het ongelden: de journalist vraagt zich af of de Markthal wel echt een openbare markt is of toch eerder een ordinaire shopping mall. En bovendien oordeelt zij dat de Markthal eigenlijk een enigszins ouderwets gebouw is, zeker in vergelijking met de innovatieve kubuswoningen van Piet Blom.
Ook de Rotterdamwet, dat andere stedelijke experiment, krijgt aandacht en er zijn uitgesproken commentaren die de discriminatie en stigmatisering van arme mensen veroordelen. Ook dat is de identiteit van Rotterdam Architectuurstad in het buitenland.
Een internationale architectuurstad wordt je niet alleen met opzienbarende gebouwen, daar is meer voor nodig. Wetenschapper Robert Kloosterman keek in 2004 naar de kansen van Rotterdam om internationaal een bestendig imago te verwerven als Architectuurstad. Zo'n stad zou bestaan uit clusters van vaak kleine bedrijven en bureaus die elkaars nabijheid opzoeken omdat ze flexibel moeten zijn, vaak samenwerken, en onderdeel zijn van een netwerk. De plek waar zo'n cluster ontstaat is afhankelijk van atmosfeer, maar ook van de nabijheid van de instituties op hun vakterrein. Voor Rotterdam was dat bijvoorbeeld het NAi en de architectenbureaus van OMA etc. Wanneer de onderdelen van zo'n netwerk elkaar versterken kan een overtuigende scene ontstaan en kan de stad als geheel het imago krijgen zoals de mode-industrie heeft gedaan voor Parijs of de filmindustrie voor Los Angeles. De onderzoekers trokken de voorzichtige conclusie dat de vorming van zo'n netwerk bezig was in Rotterdam, door de aanwezigheid van de juiste ondersteunende instituties en van het OMA, dat een bijna magische rol toebedeeld kreeg als magneet voor buitenlandse studenten. Het is echter de vraag of de voorzichtig optimistische conclusie uit 2004 in de huidige omstandigheden hetzelfde zou luiden, nu een aantal van de pijlers uit dit netwerk zijn verzwakt of verdwenen.
Maar niet alles is verloren: ook voordat het OMA zich in Rotterdam vestigde gold Rotterdam al heel lang internationaal als het laboratorium bij uitstek voor architectuurexperimenten en uitvindingen. Wat daarbij opvalt is dat die vernieuwing er niet altijd zachtzinnig aan toe ging, een zekere bruutheid ten opzichte van de stad is een permanente factor:
In de 19de eeuw werd op initiatief van de nationale overheid het treinviaduct dwars door de stad getrokken, waarvoor de Rotte zelfs geheel gedempt moest worden, havengebouwen en bekkens werden uit de grond gestampt en het internationale imago van de stad werd gevormd;
In het begin van de 20ste eeuw werd een eind gemaakt aan sloppenwijken in het centrum door ze te plat te gooien en nieuwe iconen te bouwen zoals het stadhuis en doorbraken te forceren zoals de Meent;
In het interbellum werden modernistische uitvindingen zoals de Van Nellefabriek en de Bergpolderflat ingezet om het sociaal-economische probleem van goedkope volkshuisvesting op te lossen.
Na 1945 werd het brute bombardement gebruikt om de stad en de gebouwen opnieuw uit te vinden tijdens de wederopbouw – opnieuw een project met nationale steun en prioriteit.
In de jaren 70 werd het 'Bouwen voor de Buurt' bedacht als oplossing voor een sociaal-maatschappelijke noodsituatie: de grote verloedering van de volkswijken, waarbij migratie en de rellen in de Afrikaanderwijk de triggers waren.
Oftewel: het imago van Rotterdam als internationale architectuurstad is niet alleen gebaseerd op de laatste decennia. Het is diepgeworteld. Het is gebaseerd op de perceptie dat Rotterdamse architectuur experimenteel is en vernieuwend, dat de architectuur sociaal-economische problemen aanpakt, dat zij radicaal is. Het trekt behalve de toeristen die naar de resultaten komen kijken ook een voortdurende stroom van ontwerpers en studenten aan vanwege het gevoel dat hier elk moment iets uitgevonden kan worden of anderszins iets spannends gaat gebeuren.
Dat neemt niet weg dat er toch een paar gevaren op de loer liggen die gevoed worden door de huidige populariteit. Misschien is die populariteit wel het grootste gevaar voor de toekomst van Rotterdam Architectuurstad. Dat klinkt heel calvinistisch. En toch zie ik er drie:
Eerste gevaar: R'dam is populair dus nu hoeven we even niets meer te investeren. We kunnen de komende decennia teren op wat er nu bereikt is, iedereen ziet Rotterdam als Architectuurstad en dat zal wel zo blijven.
Dat laatste is niet per se waar, denk maar aan Parijs, dat de titel internationale hoofdstad van de moderne kunst na de tweede wereldoorlog verloor aan New York; of heel recent de verschuiving van Berlijn, dat aan zijn eigen succes door gentrification ten onder dreigt te gaan, naar Leipzig als hipster hoofdstad.
Als we eerlijk zouden zijn valt er nog wel wat af te dingen op Rotterdam Architectuurstad, op de kwaliteit van de architectuur, en op het niveau en de kwantiteit van internationale uitwisseling. Voor het bestendigen en versterken van het imago van Architectuurstad is doorzettingsvermogen nodig en verdere ontwikkeling. Maar reflectie is zoals bekend niet het sterkste punt van Rotterdam. Vincent Cardinaal waarschuwde hiervoor in Vers Beton: Kritiek? Daar houdt men niet van. Polonaise! Die houding leidt samen met de onophoudelijke propaganda van Rotterdam Marketing tot luchtkastelen, zegt hij.
Dat gebrek aan reflectie is het tweede gevaar. De architectuuriconen hebben de stad populair gemaakt, dus hoe verder? Nóg een icoon! Het nadeel van zo'n verslaving aan grote meesterwerken is dat de vernieuwende experimenten, waar de stad om bekend staat, ondergesneeuwd raken. Die vormen juist de essentiële bestanddelen van het netwerk dat samen Rotterdam Architectuurstad vormt, de humuslaag, en die moet gevoed en gesteund worden. Zien we eigenlijk wel wat op dit moment de uitvindingen zijn die in Rotterdam worden gedaan? Terwijl de grote projecten in Rotterdam werden uitgevoerd, werd ook duidelijk dat de bouwkunst van binnenuit was uitgehold door de 'in een piramidespel ontaarde vastgoedeconomie'. Door de crisis ontstond ruimte voor de architectuur om zichzelf opnieuw uit te vinden en dat gebeurde in Rotterdam met projecten die door bewoners en allerlei andere partijen zijn gestart: woningbouw door CPO's, alternatieve stadsontwikkeling door ZUS, nieuwe bewonerscoöperaties bij Stad in de Maak, en de zelfgeorganiseerde Leeszaal.
De hele stad kan profiteren van de stad als laboratorium, van het werk van die 'humuslaag'. Het zijn niet de meest prestigieuze projecten die de sfeer in de stad maken. Dat is de reden dat de Lonely Planet plekken als het Schieblock of de Hofbogen oppikt, plekken die zich eerder dankzij dan met dank aan het stedelijk beleid hebben ontwikkeld. Maar we hebben net al gezien dat het met de kleine bureaus en bedrijfjes op dit moment helemaal niet zo goed gaat, te oordelen naar de grote afname van banen. Vernieuwing kan niet alleen komen van bottom up projecten uitgevoerd door vrijwilligers. Deze projecten hebben veelal niet zozeer met architectonische of esthetische vernieuwing te maken als met een experimenteel proces, gebaseerd op een nieuwe verhouding tussen de stedelijke diensten en de bewoners. De uitdaging voor de stad is om die vaak lastige of tijdrovende initiatieven niet alleen tijdelijk en eenmalig te laten zijn, maar er ook beleid van te maken en ze te ondersteunen.
Ten slotte is het derde gevaar van populariteit ook het meest voor de hand liggende: het onttrekt aan het zicht dat het 'andere' Rotterdam, dat 15 jaar geleden de aandacht trok, en bovenaan alle verkeerde lijstjes figureerde, óók nog steeds bestaat. Terwijl tegenwoordig in Rotterdam in de woorden van Lonely Planet een 'surge of drinking, dining and nightlife' mogelijk is, van het sterrenrestaurant in de Hofbogen in Noord tot op het Deliplein op Katendrecht, is de stad ten zuiden en ten westen daarvan achtergebleven. Het lijkt wel alsof met de intensivering van de goede kanten van het centrum en haar stijgende populariteit, de treurige en schijnbaar onverbeterbare kanten van de arme wijken ook zijn geïntensiveerd. Rotterdam is een Dr. Jeckyll/Mr Hyde geworden.
Nederland was altijd beroemd als gidsland vanwege de manier waarop sociale en maatschappelijke opgaven door middel van architectuur werden aangepakt. Dat gold bijvoorbeeld voor de volkshuisvesting en de hoge kwaliteit van sociale woningbouw, of voor de wederopbouw met haar vele ambitieuze en vernieuwende gebouwen. Die opgaven hebben we in Rotterdam ook nu: denk aan de segregatie, het gebrek aan diversiteit op de woningmarkt, migratie of de energietransitie van de haven en de stad. Nu de methoden om de stad te verbeteren aan de noordzijde van de rivier hebben gewerkt, kunnen die dan niet ook ingezet worden ter verbetering van de rest van de stad?
In de eerste plaats: Nieuwe iconen die de stad internationaal profileren: ja, maar niet alleen in het centrum! Goede architectuur van publieke voorzieningen zoals scholen of stations is niet alleen van belang voor de bewoners of het imago van een stadsdeel. In het centrum zien we dat architectuur ook bijna schaamteloos wordt ingezet als een toeristenattractie, en daarmee als economische motor. Dat is een strategie die wellicht ook elders, zoals op Zuid, tot verandering kan leiden. Oftewel: wanneer krijgt het Afrikaanderplein een Markthal?
In de tweede plaats: Om het netwerk van bureaus en ontwerpers te versterken dat aan de basis ligt van Rotterdam Architectuurstad, moeten er wél koppelingen worden gemaakt tussen de opgaven van de stad en de kleine en grote bureaus waaruit de architectuurscene bestaat. Dat is niet altijd het geval, zo heeft men ook in het buitenland opgemerkt. De Belg Joachim de Klerk, merkte op dat er in Nederland een scherpe scheiding is ontstaan tussen de wereld van de toekomstvisies en die van het bouwen. Daardoor wordt er slecht gebruikgemaakt van de architectuur in het vormgeven van de maatschappelijke agenda.
Hadden de Rotterdamse architecten bijvoorbeeld niet een veel inhoudelijker stempel kunnen drukken op de Woonvisie? Diversiteit en verdichting zijn immers bij uitstek opgaven waar ontwerpkracht ingezet kan worden en een alternatief geboden had kunnen worden voor de al te simplistische en controversiële sloop-nieuwbouw-retoriek. Architecten als Rients Dijkstra en Adriaan Geuze hadden al eerder geconcludeerd dat er méér dan 20.000 huizen binnen de ring gebouwd zouden kunnen worden.
Architecten (en andere ruimtelijke specialisten) worden door beleidsmakers nogal eens gezien als degenen die aan het eind van een proces voor de kers op de taart zorgen, maar dat is een onderschatting; ze kunnen fundamenteel bijdragen aan toekomstvisies voor de stad.
Is de stad daar ontvankelijk voor? Zien de starchitects nog brood in zo'n actieve en maatschappelijk relevante rol? Kunnen de kleine nieuwe processen opgeschaald worden en onderdeel worden van de normale modus operandi? En vooral zou het mooi zijn wanneer iets van het optimisme dat in het centrum heerst, kan worden overgebracht naar andere delen van de stad, waar op dit moment nog een regentesk doemdenken overheerst. Kunnen de positieve lessen die de stad heeft geleerd van de architectonische iconen in de toekomst hun beslag krijgen op Zuid? Daarin zou de stad moeten investeren om ook in de toekomst de naam Architectuurstad eer aan te doen.
Michelle Provoost
Rotterdam, 21 December 2016
Ter gelegenheid van de uitreiking van de Rotterdamse Architectuurprijs 2016[modula id="2116"]