Rotterdam, de stad waar ik woon en werk, heeft geen goede openbare ruimte. De stad nodigt niet uit tot flaneren, elkaar ontmoeten, op een bankje zitten en vele uren te verliezen met in de binnenstad te verblijven. Dat vindt de Deense openbareruimte-specialist Jan Gehl. De gemeenteraad vroeg hem om aan ons probleem te verhelpen. Vanaf het begin hadden de bestuurders en ambtenaren Messiaanse verwachtingen van de architect. Voor het eerst sinds het bombardement van mei 1940 zal de binnenstad van Rotterdam weer levendig en gezellig worden. Als we maar precies doen wat Jan Gehl ons voorschrijft.
In 1971 schreef Gehl een boek geheten ‘Life Between Buildings’, waarin hij zijn ideologie uiteen zette. Het komt er op neer dat steden er voor de mensen zijn en dat je dus de openbare ruimte zo moet ontwerpen dat mensen er verblijven en flaneren en elkaar ontmoeten – en dat dat beter is voor iedere binnenstad. Daarom moeten de auto’s zoveel mogelijk weg en moeten verkeersstraten in wandelgebieden worden omgebouwd.
Sinds hij dat boek schreef heeft zijn bureau het evangelie van Gehl verspreid over de wereld. Van Kaapstad tot Oslo, van Riga tot Dublin en van Rotterdam tot Narvik, overal krijgt hij de opdracht om steden levendig en gezellig te maken. Iedere keer weer, net zoals kort geleden in Rotterdam, vertelt hij het verhaal van Kopenhagen, de stad waar vanaf de jaren 60 een steeds grotere oppervlakte voor voetgangers werd bestemd. Van een grauwe, lege en afstandelijke Scandinavische stad, werd Kopenhagen een warme, gezellige binnenstad met talloze winkeltjes, terrasjes en galerijtjes, waar mensen flaneren, elkaar ontmoeten en op bankjes zitten.
Dat zou iedereen wel willen. Dat wil Rotterdam ook. De stad weet nu ook dat het kan, want Jan Gehl heeft precies uitgelegd hoe hij het gaat doen. Hij ontwikkelde daarvoor een ‘unique working methodology’. Eerst kijkt hij naar de mensen en hun vele en verschillende wensen. Vervolgens kijkt hij naar de ruimte van de stad, gaat op zoek naar waar ze groot en open is en waar ze klein en afgesloten is. Vervolgens kijkt hij naar de gebouwen, hoe deze er aan de straat uitzien en hoe je er naar binnen kunt. Iedere stad, zo moraliseert Gehl, is volkomen anders dan iedere andere stad, en daarom zal iedere oplossing anders zijn. Dat garandeert zijn ‘unieke methodologie’, die hij overal toepast, met overal hetzelfde gegarandeerde resultaat.
Gehls ideologie doet mij in haar gelukzalige betekenisloosheid denken aan wat een Groningse kunsthistorica ’s avonds laat in een café ooit tegen mij stamelde: ‘Architectuur moet niet alleen menselijk zijn maar ook humaan.’ Ze was niet alleen dronken maar ook bezopen, en dus hadden haar woorden niet veel autoriteit. Waarom komt Gehl er wel mee weg? Dat is omdat Gehl troost biedt aan de geplaagde Rotterdamse bestuurders – en die van Amman, Dublin, Riga en Kaapstad: het komt goed! Ook onze stad zal gezellig zijn, al onze problemen zullen verdwijnen, net als in Kopenhagen. De wederopbouw, de oorlog, het bombardement, armoede en integratieproblemen: alles zal van ons afgespoeld worden. Dat kan, als we maar precies doen wat hij zegt, als we de bomen maar goed planten, de juiste tegels gebruiken, de voordeuren op de juiste plaats zetten, genoeg bankjes plaatsen. Als we dat allemaal goed doen, zal ook Rotterdam opgenomen worden in wat straks een wereldomspannende gezellige voetgangerszone zal zijn.
Op het nieuws volg ik de veldslag tussen de krakers van het jeugdhuis in de Kopenhaagse wijk Noerrebroe en de politie. Tientallen mensen zijn gewond, honderden gearresteerd. De binnenstad van Kopenhagen is drie nachten lang een belegerde veste met arrestatiewagens, brandende barricades en gemaskerde punks die van ver naar de hoofdstad zijn gestroomd om mee te vechten. Ik kan een gevoel van opluchting niet onderdrukken.