Almere geldt in Nederland als de typische polderstad, uiterst Hollands, uit de klei getrokken daar waar eerst niets was. Zij wordt wel de ultieme 21ste eeuwse stad genoemd, de modernste Hollandse stad, niet alleen omdat ze pas dertig lentes jong is, maar ook omdat zich hier de suburbane levensstijl heeft kunnen ontwikkelen zoals nergens anders in ons land. In het buitenland heeft Almere een iets ander imago, dat van de succesvolle New Town, van een volkomen planmatig tot stand gebrachte stad die desalniettemin verstoken is gebleven van sociale problemen en verloedering - iets wat de meeste andere New Towns in Europa Almere niet nadoen. Almere maakt graag gebruik van die twee positieve imago’s en afficheert zichzelf in het buitenland als ‘new towns capital of the world’ en in het binnenland met ‘In Almere kan het’. De volgende stappen die getuigen van een groeiend zelfbewustzijn zijn inmiddels overtuigens gezet met het nieuwe centrum, dat met zijn signature architecture internationaal de aandacht trekt, en de campagne voor de ‘dubbelstad’, waarin de afhankelijkheidsrelatie met Amsterdam stoer voor een gelijkwaardige verhouding wordt omgeruild. Almere is een unieke stad, de boodschap is duidelijk, en het zou flauw zijn dat te willen betwisten. Maar de vraag die zich opdringt bij zoveel succes is: waar komt al die uniciteit toch vandaan?
Volgens de vele boeken die al over het ontstaan van deze stad zijn geschreven bestaat het recept Almere uit de ingredienten RIJP, zeebodem, Tweede Nota en Amsterdamse stadsvernieuwing. En vooral veel pragmatiek: de slingerende loop van de grachtjes in Almere lijkt willekeur, maar is in werkelijkheid afgestemd op de zandlagen en oude rivierlopen in de bodem; de voor het droogleggen noodzakelijke poldervaarten bepaalden de wijkindeling in Almere-Buiten; zo lijkt voor ieder aspect van het ontwerp een technisch gegeven of toevalligheid verantwoordelijk te zijn. Ook veel bureaucratie bepaalde hoe de stad tot stand kwam: de RIJP concurreerde met de ‘jonge wilden’ van het Projectbureau Almere, en dan waren er nog allerlei gemeentelijke diensten, om nog maar te zwijgen over de Ministeries en overheidsinstanties die zich allemaal met de planning van Almere bemoeiden1. Het hybride karakter van het stadsplan, dat er niet zo rigide uitziet als verwacht zou kunnen worden van een in één keer geplande ‘Citta Ideale’, zou daaruit te verklaren zijn2. De polderstad is tot stand gekomen via het poldermodel en daaraan ontleent het zijn vorm, zo luidt het verhaal.
Hoe zit het dan met die opvallende, nog nooit eerder in een Nederlandse stad vertoonde karakteristieken van het prille Almere, zoals de historiserende architectuur in het centrum van Almere-Haven? Doorgaans wijst men naar de architectuurtrend van de ‘Nieuwe Truttigheid’ en de wens om Almere te modelleren naar het beeld van een oud Hollands stadje om de nieuwe, vooral uit Amsterdam afkomstige bevolking op haar gemak te stellen. Hoe zit het met de vrije busbaan die dwars door Almere-Haven is geweven? Typerend voor de jaren zeventig toen ‘autootje pesten’ als ethisch hoogstaand werd beschouwd en bewoners werden ‘gedwongen’ te fietsen of te lopen. De wijdse opzet met een spaced out wegenstructuur die meerdere stadskernen afbakent, de zogenaamde polynuceaire structuur? Goed voor de flexibiliteit, zo kon naar behoefte verder worden gebouwd en nooit hadden de bewoners het gevoel dat hun stad ‘niet af’ was. En waarom bestaat Almere-Haven volledig uit laagbouwwoningen, terwijl alle uitbreidingswijken na de oorlog voor een deel uit flats bestonden? Daarvoor heeft de algemene afkeer van de net opgeleverde Bijlmer gezorgd en de woonwensen van de nieuwe bewoners.
Deze rationele verklaringen voor de eigenzinnige verschijning van Almere geven blijk van een introvert –nationaal- perspectief doordat ze haar stedenbouwkundige ontwerp uitsluitend verbinden met Nederlandse trends en verschijnselen. Maar Almere staat ook bekend als een ‘New Town’ en zoals het woord al aangeeft is dat niet een Nederlandse uitvinding. Dit artikel wil laten zien dat Almere, behalve oer-Hollands, ook nog onderdeel is van een groter geheel: van de immens uitgebreide familie van meer dan 2000 New Towns, die na de tweede wereldoorlog overal ter wereld werden gebouwd.
De term onstond in Groot Brittanie, waar vanaf 1946 de New Towns Act zorgde voor een stroom van tientallen nieuwe steden, die uitzonderlijk invloedrijk was in het buitenland. De modernistische nieuwe steden vinden hun oorsprong in de Engelse Garden City beweging van Ebenezer Howard, maar onder invloed van ontwikkelingen in bouw- en productietechniek en de nadruk op snelheid en kwantiteit tijdens de opbouwperiode van de Europese welvaartstaten zijn ze uitgegroeid tot een familie van grootschalige steden en stadsuitbreidingen. Die bestaan steeds uit dezelfde ingredienten (m.n. een hierarchische opbouw, de neighbourhoodunit, een hierarchisch verkeerstelsel, inbedding in het groen, seriematige woningbouw) waarmee een vertaling werd gegeven van Howards ‘the best of both worlds’: het beste van de stad (werkgelegenheid, voorzieningenaanbod, cultuur) en het beste van het platteland (ruimte, groen, rust, afwezigheid van misdaad en narigheid).
Behalve in Europa zijn dergelijke steden ook onderdeel geweest van de nieuwe natie-staten in India, Pakistan en het Midden-Oosten, van de opbouw van de socialistische welvaartstaat Oost-Duitsland, van de opbouw van de stadstaat Singapore en van de anti-suburb beweging in de VS: het is niet overdreven te stellen dat de tuinstadgedachte van Howard het meest invloedrijke concept in de twintigste eeuwse stedenbouw is geweest.
Ook in Nederland werden de tijdschriften vol geschreven over het fenomeen, ging de vakwereld massaal op excursie en werden ook New Towns gerealiseerd: Hoogvliet, Zoetermeer, Lelystad, Purmerend, Spijkenisse en natuurlijk… Almere3. Almere ontstond niet in het luchtledige: haar ontwerpers bereidden zich voor met uitgebreide studiereizen, internationale publicaties, en ze vroegen advies aan buitenlandse collega’s. Een aantal van hen had zijn opleiding in het buitenland genoten en bracht de daar opgedane kennis mee. Door Almere te analyseren vanuit het perspectief van de immer voortschrijdende internationale New Towns ontwikkeling kan wellicht een genuanceerder beeld van de unieke karakteristieken van Almere ontstaan dan wanneer de blik binnen de Nederlandse grenzen blijft.
De originele New Towns
De ontwerpers van Projectbureau Almere maakten in het begin van de jaren zeventig excursies om de laatste ontwikkelingen in Engeland te zien, de bakermat van de New Towns4. Vooral op verkeersgebied waren hier experimenten uitgevoerd die veelbelovend leken voor Almere. De allereerste New Town, Stevenage (1946), liet zien hoe een apart fietsnetwerk een goede toevoeging betekende aan de scheiding van verkeerscircuits voor auto’s en voetgangers die al sinds het Amerikaanse Radburn (1928) geliefd was.
De stad Peterborough (1967) bij Londen had een van het autoverkeer onafhankelijk netwerk van voetpaden aangelegd en ook het historische centrum autovrij gemaakt. Bovendien beschikte de stad over een woningprogramma van laagbouwwoningen in het groen met een eigen tuin, temiden van zorgvuldig ‘gelandscapede’ groengebieden. Dat was precies wat Almere ook voor ogen stond.
Nog belangrijker waren de lessen van Runcorn, gebouwd voor de overspill van Liverpool (1967). In deze stad werd een aparte busbaan geintroduceerd in de vorm van een 8. Deze route verbindt alle buurtcentra en het hoofdcentrum en vormt de rode draad in het stedenbouwkundige plan. Alle haltes liggen op een onderlinge afstand van 800 meter, zodat geen enkele bewoner vanuit zijn huis ooit verder dan 5 minuten (400 meter) hoeft te lopen. Deze busbaan was een uitvinding die letterlijk en ongewijzigd zou worden overgenomen in Almere, inclusief de halteafstanden. Waar Emmeloord was ontworpen op de maat van de fietser en Lelystad op die van de auto, werd Almere de stad van de bus. Hoewel de busbaan in Almere vaak onderwerp van kritiek is geweest (‘autootje pesten’) en beschouwd werd als typerend voor de geitewollensokken generatie van de planners in het projectbureau, blijkt de aparte busbaan dus een Engelse vinding van verkeerskundigen uit het post-Buchanan-report tijdperk5. Dat rapport, officieel Traffic in Towns geheten, was ook in Nederland invloedrijk, en met name het infrastructurele netwerk in Lelystad illustreerde hoe het autoverkeer tot ordenend principe in het stedenbouwkundig ontwerp opklom. Lelystad had echter ook de nadelen van de alomtegenwoordigheid van de auto duidelijk gemaakt en van de weeromstuit wilde de RIJP in Almere juist een vernieuwend concept voor het openbaar vervoer introduceren. Vandaar de overname van dit experimentele busbaansysteem, dat zonder veel discussie of kosten-batenanalyse in Almere werd geïmporteerd6.
Het meest bekend is de vergelijking tussen Almere en Milton Keynes (1971) bij Londen. Almere wordt vaak ‘A Dutch version of Milton Keynes’ genoemd, vanwege de uitgestrektheid van het stedelijk gebied en het enigszins wezenloze karakter dat beide steden kenmerkt. Beide hebben ongeveer dezelfde leeftijd en zijn nog steeds snelgroeiende, succesvolle New Towns, maar in feite hebben ze qua stedenbouwkundig concept niet veel gemeen. Milton Keynes is een op de auto ontworpen grid-stad, met een apart voetpadencircuit en een lage dichtheid (20-25 w/ha) van eengezinswoningen in het groen7. De stad is volledig gebouwd op mobiliteit en het gebruik van de auto. De deuren werden wijd open gegooid vergeleken met de op buurt en wijkleven gerichte eerste generatie van New Towns. Milton Keynes introduceerde keuzevrijheid voor de bewoners (‘give the people what they want’) en een grote varieteit in woningtypes (‘maximum possible freedom of choice’)8. Wat Almere daarnaast heeft overgenomen is met name het idee van flexibiliteit in de stadsplanning, die groei en verandering mogelijk maakt wanneer voortschrijdende inzichten dat nodig maken.
Ook in Almere leidden nieuwe inzichten over keuzevrijheid van bewoners tot het aanbod van een uitgebreide reeks woningtypes, met een enorme diversiteit aan eengezinswoningen en veel verschillende indelingen. De nadruk op diversiteit in woonmilieus was een internationale trend, maar voor de Almeerse planners lag er ook een directe aanleiding dichter bij huis: in de uniformiteit van het woonaanbod in wijken als de Bijlmer (waar trouwens een aantal ontwerpers van Almere actief aan meegewerkt hadden). De kritiek op de Bijlmer kreeg in Almere een directe vertaling, doordat het woningprogramma als het tegendeel van de Bijlmer werd ontworpen: de Bijlmer stond voor hoogbouw, anoniem, monotoon en massaal; daarentegen kregen de Almeerse inwoners eengezinswoningen, veel verschillende plattegronden, gezellige, kleinschalige architectuur, natuurlijk in laagbouw en met een tuin.
Tijdgenoot: Woodlands
Behalve de vroegere, Engelse rolemodels voor Almere zijn er ook New Towns die vrijwel tegelijk zijn gebouwd, en dus tot dezelfde generatie behoren, hoewel ze op ver van elkaar gelegen plekken op de wereldbol liggen. Stedenbouwkundige plannen zijn waar ze ook tot stand komen altijd in meer of mindere mate door hun localiteit getekend, maar juist door de permanente recycling van ontwerpelementen en –denkbeelden binnen de New Townsbeweging is het mogelijk om tussen zeer ver van elkaar verwijderde steden, die ogenschijnlijk niets gemeen hebben, toch de rode draden te zien. Daardoor is het niet ongeloofwaardig om de polderstad Almere te vergelijken met, en als lid van dezelfde familie te beschouwen als twee volkomen ongelijksoortige steden als het suburbane all-american Woodlands (VS), en de met incorporatie van traditionele moslimregels opgebouwde Iraanse companytown Shushtar.
Een vergelijking van het kaartbeeld laat onmiddellijk zien dat Woodlands en Almere dezelfde polynucleaire opbouw delen. Net als Woodlands is Almere opgebouwd uit een aantal min of meer zelfstandige stadsdelen - waarvan Almere-Haven en Almere Stad als eerste werden aangelegd-, met ieder hun eigen centrum en een groter gedeeld stadscentrum in het midden. Deze opbouw werd – zo luidt de overlevering- gekozen vanuit het oogpunt van flexibiliteit: zo konden één voor één de stadsdelen aangelegd worden, naar behoefte en gefaseerd in de tijd, zonder dat bewoners permanent het idee hadden dat aan hun wijk werd gesleuteld. Maar er is nog een andere bron aanwijsbaar voor dit ordeningspincipe: de Amerikaanse New Towns die vanaf de jaren zestig in de VS werden gerealiseerd.
Deze steden waren een reactie op de naoorlogse suburbs in Amerika, die al direct vanaf hun realisatie onder vuur lagen, zoals Ann Forsyth uitlegt, ‘as sites of monotony, conformity, and isolation. By the late 1960s and early 1970s, suburbs were also criticized for ecological damage, excessive energy use, high infrastructure costs, housing exclusion, and loss of open space.’9 Als oplossing voor de ongebreidelde suburban sprawl werd omgezien naar de ‘planned communities’. Het is in Europa maar weinig bekend dat de volledig geplande stad in het liberale Amerika zo populair is geweest en dat er ook tientallen succesvolle New Towns zijn gerealiseerd10. Een van de eerste was Reston, 40 kilometer ten noorden van Washington DC.
Kenmerkend voor de Amerikaanse New Towns was de opbouw uit verschillende villages (oftewel met een polynucleaire structuur). Ook Reston (1964) werd door ontwerper James Rossant samengesteld uit zeven villages in een bosachtige omgeving, met elk een eigen kern, en een mooi openbaar pleintje aan het water, Lake Anne Plaza11. Zo’n kunstmatig meer waaraan het stadscentrum ligt werd een constante in Amerikaanse New Towns, en werd ook in andere steden als in Almere (Weerwater) veelvuldig toegepast. Reston werd positief beoordeeld als een ‘complete’ stad, die een einde maakte aan het forenzen, mensen een comfortabel huis bood in een prachtige omgeving, met werk en recreatiemogelijkheden bij de hand, kortom: een geslaagd alternatief voor de suburb. Daarmee zette Reston de standaard voor de jaren zeventig New Towns in Amerika.
Een daarvan was Woodlands, waarvoor het plan vrijwel gelijktijdig met dat voor Almere tot stand kwam, in 1971. De stad Houston had in de jaren zestig ernstig te lijden onder de white flight, die de regio eromheen gestaag vulde, als een suburbane olievlek. Dat verzwakte niet alleen de economische positie van Houston, maar tastte ook het landschap en de open ruimte in snel tempo aan. Zoals meestal bij de Amerikaanse New Towns was het een verlicht ondernemer, (de energie- en vastgoedmagnaat George Mitchell) die de sprawl een halt wilde toeroepen door het oprichten van een planned community op 40 kilometer afstand van Houston; een vorm van gebundelde deconcentratie, maar dan op initiatief van een private partij.
Ook Woodlands is ontworpen als een samenstel van verschillende ‘villages’, een polynucleaire structuur temidden van the great outdoors, met veel aandacht voor het bosgebied en de ecologische inpassing van de woonbuurten in de natuur. Co-developer was de beroemde landschapsontwerper en visionair ecoloog Ian McHarg en Woodlands draagt duidelijk het stemple van zijn Design with Nature12. Zoveel zelfs, dat critici Woodlands als ‘onzichtbaar’ bestempelden vanwege het overvloedig aanwezige groen dat de hele stad aan het zicht onttrekt. In de vergelijking tussen Woodlands en Almere, beide uit hetzelfde jaar stammend, met ongeveer hetzelfde formaat, kwam Woodlands er in de ogen van Richard Ingersoll niet best af: ‘an invisible town submerged in trees, primarily financed by the private sector and dominated by social atomization, where the car equals survival’. Daarentegen deed Almere alles heel anders en beter: ‘a town which clearly separates built up from green areas, primarily financed by the public sector, encouraging sociality and based on an efficient public transport network’13. Ingersoll beschouwt de twee steden als zeer ver van elkaar verwijderd in concept en origine, maar dat komt omdat hij vooral de openbare ruimte in de beide stadscentra naast elkaar zet. In die vergelijking verliest de Woodlands-mall aan de snelweg het van het gezellige centrale plein in Almere. Maar wanneer we kijken naar de grotere schaal, dan blijkt de polynucleaire structuur van Almere heel goed te interpreteren als de polderversie van de Amerikaanse Village-structuur: iedere village of stadsdeel heeft zijn eigen naam en thema (Almere-Haven, Stad, Buiten, Poort etc), is een afgerond geheel van beperkte omvang, met een eigen identiteit en karakter. En hoewel het leven in Woodlands inderdaad volledig op de auto is afgestemd, is er toch een duidelijk verschil met de bekende suburbane huizenzeeen, waar de bewoners een kavel hebben met een vrijstaand huis en auto voor de deur om vervolgens als forens naar hun werk in Houston te vertrekken, hun ‘desperate housiwives’ achterlatend in een gebied zonder voorzieningen, vermaak of wat dan ook. Wat een New Town als Woodlands onderscheidt van een suburb is de mix van stedelijke functies: in het plan zijn ook terreinen voor industrie, bedrijven, social service, recreatie en winkels opgenomen. De ontwikkelaars hadden als doel sociale diversiteit, behoud van milieu en ecologie en het aanbieden van werkgelegenheid en cultuur. Misschien kwam dat voort uit idealisme, misschien ook uit welbegrepen eigenbelang: met hun aanbod van een meer stedelijke en complete woonomgeving zorgden de New Towns voor een ongekende populariteit; in de 80’s wilde iedereen er wonen. De combinatie van stad en buitenwonen, the best of both worlds zoals Howard het wenste, was een groot commercieel succes. Ook in dit opzicht delen Almere en Woodlands hetzelfde DNA en liggen ze minder ver van elkaar af dan Ingersoll wil doen geloven. Nederlandse critici in de 70’s vonden Almere zelfs zo Amerikaans dat ze het tot ‘Los Almeres’ omdoopten, maar in feite leek Almere in niets op de hardcore suburbane omgeving van Los Angeles en in heel veel op de meer stedelijke en complete Amerikaanse New Towns.
Koolhaas en De Boer
Ook in personele zin bestond een directe link tussen het Projectburo en Amerika: twee leden van het eerste uur volgden hun opleiding aan een Amerikaanse universiteit. Hubert de Boer, de landschapsontwerper en stedebouwer die vanaf 1975 aan het Projectburo verbonden was, werkte (van 1965-1967) in het bureau van de eerder genoemde Ian McHarg, de pionier van de ecologische planning en visionair ontwerper van vele regionale landschapsplannen, maar dus ook van Woodlands en van het park Pardisan in Tehran (waar McHarg samenwerkte met Victor Gruen toen die de New Towns rondom Tehran ontwierp in opdracht van de Shah).
De hoofdontwerper van het Projectburo, Teun Koolhaas, was in 1968 student aan de Graduate School of Design van Harvard. Zijn afstudeerontwerp was een prototype voor een nieuw soort New Town, waarbij een locatie in Boston als testterrein diende. Opnieuw bestond dit New Town model uit een arrangement van de bekende elementen –infrastructuur, park en neighbourhood unit - , ditmaal samengevoegd tot een ‘polynucleaire stadsuitleg gebaseerd op openbaar vervoer, landschap en koppeling met de moedermetropool’14. Door de autowegen te gebruiken als een structurerend stedelijk systeem ontstaan cirkels, waaraan de buurten worden geregen als kralen aan een snoer, elk met woningen rondom een leeg, groen centrum. Vier van die cirkels creeren een centraal middenveld, bestemd voor gemeenschappelijke voorzieningen en commercie. In het jaar dat Koolhaas als ontwerper begon in Almere (1972) publiceerde hij zijn experimentele plan in Forum.15 Als denkmethode zal dit afstudeerwerk zeker van invloed zijn geweest op Koolhaas’ werk in Almere. Maar zijn masterplan voor Almere vertoont zonder twijfel ook de invloed van de ‘mainstream’ stedenbouwkundige plannen voor New Towns als Reston en Woodlands, die hij tijdens zijn verblijf in Amerika in zich op moet hebben genomen. In zijn latere ontwerpen voor Almere-Stad is bovendien de doorwerking te zien van Koolhaas’ leermeester Kevin Lynch en de Amerikaanse gridsteden16.
Tijdgenoot: Shushtar
Op het eerste gezicht lijkt de Iraanse stad Shustar (1974) onvergelijkbaar met Almere. In de jaren zestig kwam het veel voor dat het New Town concept geexporteerd werd naar derde wereld landen en daar gerealiseerd werd met ontwikkelingsgeld van internationale organisaties. Soms werden dergelijke steden -vanwege hun moderne uitstraling- geadopteerd door de regimes van de nieuwe natie-staten die in Afrika en het Midden-Oosten werden gesticht. Deze steden hadden vaak maar weinig te maken met de lokale bouwcultuur of architectuur. Maar in de jaren zeventig emancipeerde de derde wereld New Town zich. Met een geabstraheerde verwijzing naar de lokale architectuur werd geen genoegen meer genomen; de architectuur en woontradities en de lokale stedenbouwkundige geschiedenis dienden als uitgangspunt voor een nieuwe generatie New Towns, die overigens nog steeds de basis-ingredienten van de New Town planning gebruikte. Wat daaraan toegevoegd werd was het idee van de lokale tradities, oftewel de vernacular. Shushtar is hiervan een treffend voorbeeld; de aansluiting die hier werd gevonden op de Iraanse geschiedenis was reden om de ontwerper ervan, Kamran Diba, met een prijs te bekronen17. Diba was een gevierde architect in Iran, die in Amerika had gestudeerd en als neef van Farah Diba tot de Iraanse elite behoorde.
De stad ligt aan de Golf, vlak bij de grens met Irak, en is met de oude stad Shushtar verbonden via een brug over de rivier die beide steden scheidt. Het is in feite een company town voor 30.000 inwoners, gebouwd om het Moslim-proletariaat te huisvesten dat zou gaan werken in de nieuwe suikerfabriek. Diba ontwierp zijn masterplan zodat de toekomstige bewoners, afkomstig uit dorpjes op het platteland, zich thuis zouden voelen in de nieuwe stad. De woonomgeving moest herkenbaar zijn voor de dorpelingen, die allemaal voor het eerst stedelingen zouden worden. Zoals Almere herkenbaar moest zijn voor de bewoners die afkomstig waren uit de Amsterdamse volkswijken, zo koos Diba zijn referenties in de traditionele Moslim-stedenbouw en architectuur. De nieuwe stad zou een organische voortzetting zijn van de oude stad, met zijn dichtbebouwde straatjes en decoratieve baksteenarchitectuur. Daarom werden in de satellietstad vooral traditionele patiowoningen in baksteen gebouwd, werden de buurten georganiseerd zoals in oud-Shushtar en werd ook de openbare ruimte op zo’n manier ingericht met pleinen en besloten steegjes, dat de culturele gebruiken en leefwijzen van de Moslimbevolking naadloos paste18.
Het resultaat is een stad waarvan vooral de eerste fase perfect in New Town-termen kan worden omschreven: het bestaat uit vier buurten, met elk een bescheiden centrum met buurtvoorzieningen (een moskee of een school), vervolgens zijn de buurten van elkaar gescheiden door open ruimte, terwijl het grotere wijkcentrum centraal tussen de buurten ligt. Maar met deze overbekende ingredienten is dit keer een kashba-achtige stad verrezen, met smalle, besloten straatjes, met huizen die niet op de straat zijn gericht, maar introvert zijn om de privacy van de bewoners te bewaken, kortom, allemaal waarden die in de moslimcultuur -en in een heet klimaat- belangrijk zijn. De invloeden van de vernacular zijn doorgedrongen van het stedenbouwkundige plan, naar de organisatie van de buurten, naar de woonomgeving en tenslotte naar de architectuur. Almere deelt met Shushtar geen overeenkomstige stedenbouwkundige of structurele kenmerken, de gemeenschappelijke noemer ligt ergens anders: in het gebruik van historische referenties, in het wortelen van de architectuur en de woonomgeving in vertrouwde beelden en modellen en tenslotte in de stijl en vormgeving van de architectuur, die berust op locale, traditionele beelden. Terwijl in Almere de stenen werden gestapeld voor de grachtenpanden in Almere-Haven, bouwde Diba zijn bakstenen kasbah in het pre-revolutionaire Iran; een andere cultuur en architectuur, maar dezelfde attitude. Shushtar toont samen met Almere hoe de toepassing van lokale, historische architectuurinvloeden in de context van een New Town in het midden van de jaren zeventig opkwam als een correctie op de universele CIAM-‘stijl’.
Vernacular
Kamran Diba was zeker niet de eerste die lokale tradities wist te verwerken in een moderne New Town, maar Shushtar was wel vrij uniek door zijn zeer integrale en tot in de details doordachte urban design, dat op een ingenieuze manier verstrengeld was met de bekende New Towns hiërarchie. Vanaf Le Corbusiers eerste verkenningen van de vernacular bouwstijl in zijn ontwerpen van de jaren veertig en vijftig, zoals het Hotel Roq et Rob (1949) en de Maisons Jaoul (1956) werd het een thema voor architecten om de moderne architectuur mee te verrijken en te verankeren in de context van het alledaagse leven. Met name in het werk van de Team X architecten werd het onderzoek naar de vernacular verdiept, zoals in het werk van Candilis, Josic en Woods, die in Marocco de bidonvilles van de lokale bevolking bestudeerden, optekenden, fotografeerden en er vervolgens de lessen uit probeerden te trekken. Een ander bekend voorbeeld is het werk van Moshe Safdie in Montreal, waar in een groot woningcomplex de kleinschaligheid en het informele, gegroeide karakter van een mediterraan dorp werd nagebootst. De parallel met het structuralisme en het werk van Team X-leden Van Eyck en Hertzberger is snel getrokken.
De Team X leden merkten echter dat het verwerken van de vernacular in de praktijk van de grootschalige woningbouw nog niet zo eenvoudig was: In Toulouse le Mirail, de immense Ville Nouvelle bij Toulouse, gaven Candilis Josic Woods met de ‘dalle’ een herinterpretatie van de traditionele straat, die in hun plan zodanig geabstraheerd werd tot een verhoogde en brede galerij, dat de originele eigenschappen van ‘de straat’ grotendeels onherkenbaar waren voor bewoners19. Terwijl de dalle bedoeld was als een nabootsing van een typisch Frans straatje, met spelende kinderen en bejaarde heertjes op banken, werd hij in werkelijkheid nauwelijks als zodanig gebruikt. De vorm van de dalle stond waarschijnlijk té ver af van het beoogde gebruik als straat. Toen na enkele decennia de bewoners van Noord-Afrikaanse oorsprong in Le Mirail in de meerderheid waren bleek de dalle te inflexibel om bij hun wooncultuur aan te sluiten; inmiddels is de dalle afgebroken.
Niet alleen het idee en de abstractie, maar juist ook het architectonische beeld vormt een wezenlijk onderdeel van de vernacular en de herkenbaarheid van een stedelijke omgeving- dat werd in Nederland heel goed begrepen door de generatie die de oorspronkelijke Team X-kern opvolgde, na door hen te zijn opgeleid20. De architectuur van Almere-Haven werd door deze generatie ontworpen. Er bestaan directe relaties tussen de architecten van Almere-Haven met de Forumgroep en Team X. Joop van Stigt, die de eerste woonwijk ontwierp, werkte bij Van Eyck aan de bouw van het Weeshuis. Hij ontwierp het wijkje Schoolwerf (1976), waar de cocktail van woonmilieu, leefstijl en inspraak leidde tot een aantal van 30 verschillende woningtypes op het totaal van 400 (sociale) woningen in een ‘herbergzame’ baksteenarchitectuur. Net als de naastgelegen woningen van Arne Mastenbroek in de wijk Stadswerf, waarvan de architectuur heel letterlijk naar de Amsterdamse School verwijst, is ook het deel van Van Stigt georganiseerd in een hovenstructuur, die herinnert aan de abstracte netwerken die binnen Team X als nieuwe stedelijke weefsels werden ontwikkeld.
Dick Apon, die de wand met individuele grachtenpanden langs de Kerkgracht en de Markt ontwierp, maakte deel uit van de Forumredactie die in 1959 Het verhaal van een andere gedachte publiceerde. Dan is er nog het gebouw Corrosia, dat met zijn bruine gevels van cortenstaal (identiek aan de gevel van de Freie Universität in Berlijn van Candilis, Josic, Woods) inmiddels een cultstatus heeft verdiend. Het staat op het marktpleintje van Almere-Haven, en werd ontworpen door Ron Blom van Assendelft en Jan Koning. Corrosia was eigenlijk geen gebouw, maar ‘een stuk stedelijk weefsel’, een verlengstuk van het plein met ruimten waarvan de bestemming niet ‘autoritair’ door de architecten bepaald werd, maar (via inspraak) door de bevolking. Dat de ontwerpers gelieerd waren aan Herman Hertzberger viel aan het interieur van Corrosia, met al zijn reminiscenties aan het Centraal Beheerkantoor, goed af te lezen21. Tenslotte was het Herman Hertzberger zelf die het ziekenhuis mocht ontwerpen.
De architectuur van Almere-Haven baseert zich op de vernacular van het ‘gewone Hollandse stadje’, met smalle grachtenpandjes en een slingerend verloop van de gracht. Nadrukkelijk zijn de historische kernen van Edam, Hoorn e.d. als voorbeeld genomen, en niet de Amsterdamse grachtengordel: dat is immers geen informele, gegroeide structuur, maar een ‘grand design’. Hoewel Almere-Haven wel eens het eerste postmodernistische experiment in Nederland wordt genoemd, zou ook met recht kunnen worden gesteld dat –net zoals Toulouse le Mirail de eerst gerealiseerde hoogbouwstad van Team X was-, Almere de eerste laagbouw Team X stad is in Nederland.
En dat beperkt zich niet tot de architectuur: ook de jonge stedenbouwkundige ontwerpers die binnen het Projectburo werkten aan Almere-Haven, zoals Brans Stassen, waren volledig in de ban van Team X-gedachten. Zij behoorden tot de generatie die zich na de Bijlmer afkeerden van grootschalige topdown planning en zochten naar ontwerpmethoden die een organisch en kleinschalig alternatief konden bieden. Natuurlijk was het ironisch dat juist zij in de polder moesten werken, een context waar elke aanleiding voor variatie of uitzondering ontbrak en ingebracht moest worden door de ontwerpers. De slingerende gracht, de bochtige autoweg, de ontwerpers putten zich uit om rationele motieven te geven voor deze ingrepen, maar in feite kwamen ze voort uit de wens om een organisch stadsbeeld te creeren, dat zich vrij vertakte in de ruimte. In de toelichting op het ontwerp van Almere-Haven komen de thema’s van Team X weer duidelijk naar voren: alles draaide om begrippen die met geleidelijke groei te maken hebben (overlapping, aanpassing, vervanging), en met sociale interactie (ontmoeting, stedelijkheid, variatie, diversiteit)22. Dat Almere in het teken van groei en interactie zou komen te staan werd al aangekondigd in de studie van architect Frans van Klingeren, die hij in opdracht van de RIJP in 1970 uitvoerde voor ‘Zuidweststad’ Almere. Van Klingeren raadde Almere aan te streven naar ‘ontklontering en openbaarheid’ om te komen tot meer sociale dynamiek en minder eenzaamheid. Hij beeindigde zijn rapport met de vlammende oproep: ‘Heel Zuidweststad zij een agora!’23.
Brans Stassen, vanaf 1972 als stedenbouwer onderdeel van het Projectburo Almere vatte de vele verbanden met het Team-X gedachtengoed samen als ‘Het geheim van Almere-Haven’: ‘Er valt niet aan te ontkomen: De geestelijke vader, bron van de Almeerse bloemkoolstedenbouw, was de anti-CIAM beweging Team 10’24. Candilis en Woods, de Smithsons, Ralph Erskine, Van Eyck en Bakema: Stassen gaat zelfs zover om hen te benoemen als ‘onze grote voorbeelden in die tijd, onze goeroe’s om het maar in flowerpowertaal te zeggen’25.
Binnen de vloeiende structuren van het vlekkenplan en de busbaan die de stedenbouwkundigen hadden uitgezet, waren de architecten uit de Forum-school de ideale ontwerpers om de kleinere schaal van de woning en de woonomgeving in te vullen. Zij ontkenden immers de scheiding tussen architectuur en stedenbouw en ontwierpen de hele reeks van woning en voortuin tot stoepje, trapje, hofje etc. De intense vervlechting van alle schalen en het eindeloos doorontwerpen, maakt het logisch dat het werk van deze architecten destijds door hun aartsvijand Carel Weeber, grote voorvechter van de rationele stedenbouw, de Nieuwe Truttigheid werd gedoopt. Maar het stadsbeeld dat ze in Almere-haven bouwden, met bekende stedelijke elementen als pleinen, stegen en straatjes paste perfect bij de informele ‘volle stedelijkheid’ die het Projectburo nastreefde.
Dat stadsbeeld bekrachtigde overtuigend dat in Almere gebroken werd met de CIAM en met de directe voorgangers van Almere, Lelystad en de Bijlmer, die beide volgens modernistische lijnen waren geconcipieerd. Door het Projectburo werd het plan voor Almere steevast gepresenteerd als een reactie op Van Eesterens Lelystad, dat als een mislukking beschouwd werd vanwege zijn op de auto gerichte, onflexibele, onaantrekkelijke woonomgeving. De polemiek werd niet voor niets met Van Eesteren gevoerd: die was immers lange tijd de voorman en daardoor symbool van de CIAM. Daarentegen afficheerden de ontwerpers van het Projectburo zichzelf als Team X aanhangers en dus als de opvolgers van CIAM. Al eerder is door Petra Brouwer aangetoond dat de tegenstelling tussen Lelystad en Almere weliswaar bestaat, maar toch ook flink aangedikt is in de door het Projectburo gedomineerde publiciteit26. De bepalende polynucleaire structuur is bijvoorbeeld al vóór de instelling van het Projectburo door de RIJP vastgesteld in 1970 om op die manier een flexibeler stadsgroei mogelijk te maken dan in Lelystad met zijn gefixeerde stedenbouwkundige ontwerp27. Er zijn dus behalve alle overduidelijke verschillen ook wezenlijke conceptuele en organisatorische relaties tussen Lelystad en Almere.
Vernieuwing van de New Town
Zoals gezegd heeft de geschiedschrijving van Almere een wat calvinistisch karakter: allerlei technische, rationele, en lokale verklaringen worden aangedragen om de vormen van de nieuwe stad te verklaren, alsof het ontwerp los zou staan van de contemporaine ontwikkelingen in de stedenbouw. Daarbij komt dat de stedenbouw uit de jaren zeventig in de literatuur vaak als niet interessant wordt beoordeeld, soms zelfs als niet bestaand28. Maar het verwijt dat de Nederlandse stedenbouw internationaal niet meedeed in die periode houdt geen stand wanneer we kijken naar de positie van Almere temidden van de New Towns die haar generatiegenoten zijn. Dan wordt duidelijk dat het ontwerp van Almere een onderdeel van de internationale kennisontwikkeling vertegenwoordigde in het ontwerpen van nieuwe steden, waarin permanent de basiselementen en hun onderlinge configuratie aangepast werden aan nieuwe inzichten en opgaven. Almere zette daarin een nieuwe stap.
Ook al kwamen er dan nog geen hordes buitenlandse architecten naar Almere, zoals in latere decennia, toch was Almere beslist niet een provinciaals project. Niet alleen had de stedenbouw nauwe verbanden met die in andere Europese landen en daarbuiten, zelfs de architectuur was in al zijn truttigheid toch geen anomalie, geen historiserend incident in een land vol modernistische architectuur, maar paste precies in de internationale trends van een steeds meer op vernacular en herkenbare beelden gerichte moderne architectuur.
Almere-haven is onbetwist het Nagele van de jaren zeventig, de geloofsbrief van de Forum-leerlingen.
Door Almere te omringen met al haar verre neven en buitenlandse nichten uit de grote New Towns familie wordt langzaam duidelijk dat het ontwerp voor de polderstad uiterst internationaal was georienteerd. Allerlei invloeden uit het buitenland zijn te herkennen: de laatste trends in het bestrijden van de suburbanisering in Amerika door het creeren van een stedelijke functiemix, revolutionaire vormen van ecologische planning, en een versoepeling van het ordeningsprincipe van de neighbourhood unit; Almere maakte gebruik van de laatste verkeersinzichten, waarin de scheiding van verkeerssoorten werd uitgebreid met aparte busbanen; men introduceerde woonmilieus en leefstijlen als basis voor het ontwerp van de woning en woonomgeving, en zette diversiteit, variatie en kleinschaligheid op de agenda; Almere-haven haakte in op de internationale experimenten met de vernacular, de toevoeging van historische en lokale, alledaagse architectuurbeelden; Almere gaf zich bijna obsessief over aan alles wat niet orthogonaal, rationeel en uniform was om los te breken van de overheersende modernistische stedenbouw, maar bleef wel stevig in de ingenieurstradities geworteld. Het hybride karakter van Almere laat zich uit al deze factoren goed verklaren; daarbij komt nog dat Almere de ‘volle stedelijkheid’ als ambitie formuleerde terwijl ze in feite voortkwam uit de anti-stedelijke tuinstadgedachte, en dat de kleinschaligheid van Almere-Haven haaks stond op de modernistische, grootschalige planningstradities waarmee haar ontwerp begon; het concept van Almere ligt op het kruispunt van vele bestaande tradities en nieuwe ontwikkelingen.
Nu de volgende groeifase van Almere aangekondigd is, blijkt dat de polynucleaire structuur nog steeds in staat is om de nieuwste trends in de stedelijke ontwikkeling op te vangen: de vormgeving van de dubbelstad en de stadsuitbreiding via vrije kavels.
Het streven naar een dubbelstadbestaan met Amsterdam typeert een zekere emancipatie ten opzichte van de moederstad. Veel andere New Towns die zijn gesticht op relatief korte afstand van een metropool zijn er nooit in geslaagd hun afhankelijkheid af te schudden. Almere lijkt nu echter vastbesloten om de belofte in te vullen die bij haar ontstaan werd uitgesproken: dat zij een autonome en complete stad zou worden. Almere hangt nog aan Amsterdam, maar met een zijden draadje.
Tegelijkertijd worden plannen voor grote stadsuitbreidingen gemaakt. In tegenstelling tot de volledig door de overheid geplande ontwikkelingen van de voorgaande decennia, zullen de toekomstige wijken in Almere-Poort en Buiten voor een groot deel tot stand gebracht worden door particuliere opdrachtgevers. Dertig jaar geleden leidden de lagere dichtheden en de uitgestrektheid van Almere al tot de kwalificatie ‘suburbaan’, en nu gaat Almere de volgende fase in: ook de opdrachtsituatie en de bouworganisatie gaan verwantschap vertonen met de liberale Amerikaanse suburbs.
Onvermijdelijk zijn binnenkort ook de oudste wijken van Almere alweer toe aan een eerste renovatie van de woningen, een herinrichting van openbare ruimtes, en steken sociale problemen hun kop op. Rondlopend door Almere-Haven is het duidelijk dat deze stedelijke picturesque ergens tussen Jane Jacobs (met haar pleidooi voor de diverse, kleinschalige en functioneel gemixte stedelijke omgeving) en de Nieuwmarktrellen (met hun herwaardering voor de historische stadswijken) is geconcipieerd. Almere-Haven wilde alle positieve kenmerken van zo’n historische stad, maar zonder de nadelen. Dirk Frieling hield in 1974 voor een ‘krities’ Amsterdams publiek nog een pleidooi vóór Almere en tégen de negentiende eeuwse wijken van Amsterdam, die hij gelijkstelde aan haat, misdaad en vuilnis. Dat kwam hem toen natuurlijk op het verwijt van kortzichtigheid en technocratisch denken te staan29. Net zoals Howard voor de garden cities een model bedacht waarin alleen de voordelen van de stad en het platteland en niet hun nadelen verwerkt waren, zo zou Almere alleen de knusheid, sociale samenhang en functiemenging van de oude wijken overnemen; wel de vorm maar niet de nare inhoud.
Na verloop van tijd verkrijgt elke stad echter een zekere omvang, waarbij de grotestadsproblemen zich vanzelf aandienen. De geplande grootschalige uitbreiding van Almere zal het proces van veroudering in de bestaande wijken ongetwijfeld versnellen en daarmee wordt de New Town bijna onvermijdelijk een gewone, historische stad, met een zekere gelaagdheid, diversiteit, met sjieke wijken en achterbuurten, met gebouwen die in elk architectuurtijdschrift worden afgebeeld en achenebbisj straten. Temidden van de complexere dynamiek die zal ontstaan van vernieuwing, herstructurering, sociale programmma’s, uitbreiding, verdichting, en de diversifiering van het opdrachtgeverschap, waarbij het van oudsher zo krachtige Almeerse ambtelijke apparaat zijn macht zal moeten delen met ontwikkelende woningcorporaties en bouwende bewoners, is het nuttig wanneer de stad eerst eens uitgebreid op de sofa plaatsneemt en zich aan een grondig zelfonderzoek overgeeft. Hoe tegennatuurlijk het ook moge klinken voor een stad die al decennia lang gestaag doorontwerpt en bouwt: het is nu tijd om te analyseren en te beoordelen wat al die daadkracht en efficientie hebben opgeleverd. Al was het maar om te voorkomen dat al die bereikte kwaliteiten en eigenaardigheden (de bloemkoolwijken, het vele groen) in het pragmatisme van volgende vernieuwingsronden weer worden ondergeschoffeld. Almere is inmiddels een stad waarin allerlei onvermoede betekenissen kunnen worden gelezen, die via haar stedenbouwkundige concept op vele spannende manieren verbonden is met steden verspreid over de hele wereld, en die een aantal unieke en bijzondere stadsdelen heeft opgeleverd: van de charmante doolhoven in Almere-haven tot het cosmopolitische nieuwe centrum en een staalkaart aan architectuur en stedenbouwcuriosa ertussenin. Uit de therapeutische sessie komen, mits serieus en openhartig uitgevoerd, ongetwijfeld uitgangspunten te over om het Almeerse stadsconcept op een originele en misschien zelfs toonaangevende manier verder te ontwikkelen en daarbij voort te borduren op de verworvenheden van de heroische pioniersfasen van deze New Town.
Noten
1. Zie voor de geschiedenis van de planning van Almere: Petra Brouwer, Van stad tot stedelijkheid. Planning en planconceptie van Lelystad en Almere, Rotterdam 1997 / 2. Zie: Brans Stassen, ‘Citta Ideale als uitdaging’, www.geheugenvanalmere.nl / 3. Afhankelijk van de definitie worden soms ook de Bijlmer, Barendrecht West, Capelle aan de IJssel, Dronten, Duiven-Westervoort, Hoorn, Houten, Huizen, Nieuwegein en Pijnacker-Nootdorp tot de New Towns gerekend. Zie bijv. het standaardwerk: Frederick J. Osborn, Arnold Whittick, New Towns. Their origins, Achievements and Progress, Londen 1977, p. 477 / 4. Interview van de auteur met Jan Frans den Hartog, 2006 / 5. Het Buchanan-report, officieel geheten Traffic in Towns (1964), gaf een vrij optimistische visie op de integratie van (auto)verkeer in de stad. Aan het eind van de jaren zestig werd hierover kritischer gedacht en de voorkeur gegeven aan scheiding van auto, bus, voetganger etc. / 6. Dirk Frieling vertelt hierover: ‘Otto, de directeur van de RIJP, vond dat we met een vernieuwend concept voor het openbaar vervoer in Almere moesten komen. En hij raadde dringend aan om eens in Runcorn te gaan kijken. Dat heb ik toen gedaan, samen met van Eesteren. Vervolgens werd aldus besloten. Zonder enige vorm van kosten-baten analyse (kom daar nou nog eens om) Toen we jaren later eens een Poolse delgatie van bestuurders en stedebouwkundigen op bezoek hadden, die zeer geïnteresserd warten in onze vrije busbaan, moeten we hen tot hun stomme verbazing teleurstellen, dat wij geen rapport over dat vervoerssysteem beschikbaar hadden omdat we dat nooit hadden gemaakt...’ (email aan auteur, 2007) / 7. In Almere is de dichtheid een stuk hoger, met name rond het centrum en dat leidde tot onderzoeken waarin werd aangetoond dat de bevolking makkelijker de fiets neemt en meer loopt en dat kinderen meer buiten spelen dan in Milton Keynes, waar de bewoners veel meer gebruik maken van de auto. In Almere Haven worden de voetganger en de fietser bevoordeeld boven de auto en dat heeft geresulteerd in een gezondere bevolking en meer buitenspelende kinderen. Zie onderzoek: www.wwf.org.uk/localmatters/news/n_0000001360.asp / 8. Frederick J. Osborn, Arnold Whittick, New Towns. Their origins, Achievements and Progress, Londen 1977, p. 238 / 9. Ann Forsyth, ‘Planning lessons from three U.S. new towns of the 1960s and 1970s: Irvine, Columbia, and Woodlands’, Journal of the American Planning Association, september 2002 / 10 Zie databank op www.thenewtown.nl / 11. http://www.mentalwhir.com/jamesrossant/reston.html / 12. Ian McHarg, Design with Nature, Natural History Press 1969. / 13. Richard Ingersoll, ‘Woodlands e Almere’, Casabella 614, 1994, p.23 / 14. ‘Ir. T. Koolhaas’, in: Peetvaders van Almere. Interviews met bestuurders en ontwerpers, Almere 2001, 42 / 15. Teun Koolhaas en Etienne Dusart, ‘A prototypical new settlement system in an urbanizing world’, Forum 1972, p.32-36 / 16. ‘Ir. T. Koolhaas’, in: Peetvaders van Almere. Interviews met bestuurders en ontwerpers, Almere 2001, 42-48 / 17. Shustar won een eervolle vermelding bij The Aga Khan Award for Architecture, 1986. / 18. Uitgebreide informatie over het ontwerp en de bouw van Shushtar is te vinden in diverse artikelen en documenten op www.archnet.org / 19. De dalle is om allelei redenen onsuccesvol gebleken en is in de huidige herstructurering afgebroken. / 20. Zie hiervoor: Michelle Provoost, Bernard Colenbrander, Floris Alkemade, Dutchtown O.M.A.’s meesterproef in Almere, Rotterdam 1999 / 21. Fulco Treffers, Ans van Berkum, Almere Haven: Creative Space, Almere 2006, p.8 / 22. Ontwerp Almere-haven, Flevobericht nr.92, R.IJ.P., projectburo Almere, jan. 1974 / 23. F. Van Klingeren, Zuidweststad Woonlandschap, Amsterdam 1970 / 24. Brans Stassen, ‘Het geheim van Almere’, 2003, www.geheugenvanalmere.nl / 25. Idem. / 26. Petra Brouwer, Van stad tot stedelijkheid. Planning en planconceptie van Lelystad en Almere, Rotterdam 1997 / 27. Zie: Verkenningen omtrent de ontwikkeling van de nieuwe stad Almere in Flevoland, Lelystad 1970 / 28. ‘Was er nog stedenbouw in de jaren zeventig?/nieuwe stedelijkheid’, in: De kritiese jaren zeventig. Architectuur en stedenbouw in Nederland 1968-1982, Rotterdam 2006, p.174 vv / 29. ‘Kom naar Almere. Neem gerust je moeder mee!’ Artikel in....(opzoeken)-