‘Laat het stikken in zijn centen, in zijn kaas en in zijn krenten.’ Dit schreef Willem Elsschot in 1934 over Nederland, naar aanleiding van zijn laffe houding tegenover de executie van Marinus van der Lubbe door de Nazi’s. Het lijkt alsof Elsschots vloek – hijzelf heeft jarenlang in mijn woonplaats Rotterdam gewoond – aan het uitkomen is. Nederland, net als veel andere West-Europese landen, is aan het stikken in zijn eigen centen, in zijn eigen welvaart, in zijn eigen regelingen, zijn bestuursvormen, zijn wetten, zijn adviseurs, zijn organisaties, zijn visies, zijn procedures, zijn plannen en zijn beleid. Er stonden afgelopen week twee berichten naast elkaar in de krant. Het eerste vertelde het verhaal van een keurige middenstandbuurt, waarvan de bewoners eisten, tot bij de rechter, dat er een hoge geluidswal moest worden opgericht om hen tegen een bron van overlast te beschermen als zij in de tuin zaten. De gemeentelijke dienst is nu verplicht om metingen te komen verrichten en te kijken of de door de provincie vastgestelde decibelnorm is overschreden en de gemeente dus verplicht kan worden om de wal te bouwen. Wat was de bron van overlast? Een kinderdagverblijf dat, als het warm weer is, de kinderen buiten laat spelen. Het andere bericht was een opiniestuk geschreven door Nederlands grootste autoriteit op het gebied van Volkshuisvesting, prof. Hugo Priemus. Hij beschrijft hoe in Nederland de overheid ieder instrument voor het controleren van ruimtelijke ordening op een schaal groter dan een gemeente feitelijk uit handen heeft gegeven door een golf van decentralisaties en beleidsnota’s. Erger nog: dat de gemeentes het beetje controle dat ze hebben nauwelijks kunnen waarmaken onder de druk van projectontwikkelaars die gebruikmaken van grondposities die hun volgens de Nederlandse wet een keihard en onvervreemdbaar recht op bouwen en dus ook op niet-bouwen en speculeren geven, ook als daarmee publieke belangen worden geschaad.
Beide voorbeelden laten zien dat de extreme mate van organisatie en planning die Nederland kent voorbij een tipping point is, waardoor organisatie een nieuw soort chaos veroorzaakt. Een verstikkende deken van beleid, elkaar beconcurrerende diensten en overheden, een rattenplaag van adviezen schrijvende interimmanagers en consultancies. Tegen deze achtergrond worden steeds meer publieke taken uitgevoerd door private partijen zoals woningcorporaties en ontwikkelaars. De politieke elite ondertussen, in plaats van stapsgewijs dit moeras droog te leggen, is obsessief bezig met lippendienst te bewijzen aan ideeën van kleinschaligheid, menselijke maat en aan de obsessies van een in toenemende mate rancuneuze en stampvoetende burgerij.
Wat kunnen of moeten architecten hiermee? Het is te laat om vanuit de marginale positie die ze hebben gebouwen en ruimtes te maken die staan voor het publieke, en daarmee boven de partijen staan. Ik ben bang dat ze partij zullen moeten kiezen en vechten, om zo in ieder geval enkele uitzonderingen te creëren. Zij zullen dirty tricks moeten leren en ophouden righteous en chique te zijn. Kent u dat verhaal van Villa dall’Ava in Parijs? De in 19de-eeuwse paleisjes wonende buren van de familie die Rem Koolhaas hadden gevraagd om een huis te bouwen, protesteerden tegen het bizarre bouwwerk dat hun uitzicht zou bederven en wisten het tegen te houden. De architect en zijn opdrachtgever verklaarden daarop dat ze de grond zouden schenken aan een opvangtehuis voor drugsverslaafden. Onmiddellijk hielden de protesten op.
Dat is de nieuwe stedenbouw voor u.