Waaraan denken architecten als ze het over geschiedenis hebben? Wanneer we 'geschiedenis' alleen opvatten als een idee en als een wetenschap kunnen we deze vraag snel van tafel vegen. In intellectueel opzicht maakt de geschiedenis immers nauwelijks deel uit van de Nederlandse architectuur. We stellen deze vraag hier echter uit interesse voor de geschiedenis zoals die geconcretiseerd is in het oude gebouw en voor de omgang met die geschiedenis wanneer dat gebouw opnieuw het onderwerp wordt van een architectonisch ontwerp: wanneer deze verbouwd, uitgebreid, van een nieuw uiterlijk voorzien of heringericht wordt. We zouden dergelijke architectonische opgaven willen benoemen als Re-Architecture, kortweg Re-Arch.
Welke houding kiezen architecten in Nederland wanneer zij een nieuw ontwerp maken voor een oud gebouw? 'Eigenheid met respect voor het oude' is de standaard-wens van opdrachtgevers en de standaard-toelichting van ontwerpers. Oud en nieuw moeten 'in evenwicht' zijn, men streeft naar 'harmonie zonder pastiche', een 'dialoog met het oude' of 'een historisch, maar niet historiserend beeld'. Dit boek wil de scherpe kantjes die achter deze eufemismen en clichés verscholen gaan opnieuw zichtbaar maken en ingesleten begrippen weer van nieuw leven voorzien.
De werkelijke inhoud van de projecten voor oude gebouwen zit namelijk minder in de beleefdheidsfrases waarmee ze worden toegelicht, dan in de architectuur als een fysieke ingreep in het bestaande. De intense één-op-één-relatie die een nieuw ontwerp aangaat met de geschiedenis, en alle paradoxen en ambiguïteit die deze met zich meebrengt, is daarom het onderwerp van dit boek.
Voorlopig moeten we concluderen dat een consistente benadering van Re-Arch niet bestaat. Daarvoor is de historische architectuur te pluriform in aard, status en betekenis. Daarbij komt dat de relatie tussen oude en nieuwe architectuur onderhevig is aan wisselende culturele opvattingen over de betekenis van het monument en die van de nieuwbouw. Een 'wetenschappelijke definitie' van de architectonische interventie zou bestaan uit louter fricties en paradoxen en vindt juist daarin haar essentie. Door in elk apart geval het idee te analyseren, dat besloten is in een nieuw ontwerp, is het mogelijk om te zien welke verschillende karakteristieken de relatie tussen oud en nieuw op dit moment kent.
Nut en nadeel
De pluriformiteit van Re-Arch nu vloeit enerzijds voort uit de pluriformiteit van de hedendaagse architectonische cultuur, anderzijds uit een verschuiving van attitude, die we -met de Spaanse architectuurhistoricus I. de Solà Morales- kunnen omschrijven als van contrast naar analogie. Bij de houding van contrast ligt de nadruk op de eigenheid en eigentijdsheid van het ontwerp; op de eigen identiteit ten opzichte van het oude. Deze houding komt voort uit de veronderstelling dat contrast de betekenis van het oude en het nieuwe intensiveert en visualiseert. Bij die van analogie ontstaat het ontwerp uit de oscillatie tussen het oude en het nieuwe, waarbij uit de interferentie tussen beide iets nieuws ontstaat. Daardoor is de identiteit van het nieuwe verbonden met de historie, in plaats van dat deze ermee geconfronteerd wordt.
De meest scherpe tekst over dit aspect werd geschreven door Friedrich Nietzsche: Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven. Hij zet hierin de dilemma's en paradoxen, de do's and don'ts in de omgang met de geschiedenis in een meedogenloos licht. Dit boek werd gepubliceerd in 1874, toen de monumentenzorg in Nederland o.l.v. Victor de Stuers, Alberdingk Thijm e.a. juist vaste voet aan de grond begon te krijgen. Nietzsche wijst op het gevaar van de geschiedenis: een teveel werkt verlammend en voorkomt dat een cultuur haar eigen scheppende kracht in daden weet om te zetten: 'Er is een mate van slapeloosheid, van herkauwen, van historisch besef, waardoor het leven geschaad wordt en tenslotte te gronde gaat, of het nu een mens, een volk of een cultuur is'. Hij pleit voor vergeten, voor a-historisch besef en voor een artistieke, operatieve geschiedenis in dienst van 'het leven'.
Nietzsche formuleerde de nog steeds actuele gedachte dat historie er in de meeste gevallen alleen is om vernieuwd of verworpen te worden. Maar hij laat ons met meer vragen dan antwoorden zitten: waar ligt de precieze grens tussen de mens als een dier zonder herinnering en een verlamd wezen met een buik vol onverteerde historische stenen; oftewel wat is teveel en wat is te weinig geschiedenis? Hoe is de historie, die als zelfstandig werk gemaakt wordt door de historicus, te rijmen met de operativiteit van die geschiedenis?
Contrast
In 1931, twee jaar voor CIAM, brachten de professionele organisaties voor monumentenzorg een document uit met de naam 'Charter van Athene'. Zij propageerden bij restauraties een afleesbaar contrast tussen oud en nieuw. De partij, die traditioneel als vijandig aan ontwerpers wordt beschouwd, droeg bij aan de onstuitbare opkomst van contrast.
Na de oorlog koos de architect Vegter voor de uitbreiding van het classicistische stadhuis van Groningen (1949-1962) een contrasterende oplossing, waarbij oud en nieuw zich in volume, materiaal, bouwwijze en stijl streng van elkaar onderscheidden. De reden was in dit geval dat Vegter zocht naar een moderne equivalent van het negentiende-eeuwse stadhuis. Zijn marmeren geometrie staat voor een nieuwe monumentaliteit en een nieuwe waardigheid. Het Goudkantoortje -een zeventiende eeuws monument- werd als een derde object binnen de nieuwe orde geplaatst door koppeling aan een glazen luchtbrug. Deze losse configuratie volgde uit het verzet van Monumentenzorg tegen uitbreiding van het oude stadhuis. Toch werd nadien juist het contactpunt gelezen als een doelbewuste en kwalijke breuk met de historie. Het gebouw, met al haar aspiraties van een hoopvolle en trotse eigentijdse architectuur, werd in 1994 afgebroken.
Voor wie de twintigste eeuw niet alleen in termen van (al dan niet dialectische) vernieuwing van de architectuurgeschiedenis wil zien, blijkt de moderne architectuur wel degelijk ook de houding van analogie in zich te dragen. Dat geldt juist voor enkele bij uitstek moderne architecten, wiens ontwerpen gericht zijn op het creëren van formele en semantische complexiteit in plaats van onderscheid en eenduidigheid.
De uitbreiding die Van Loghem in 1928 maakte voor een ijzerhandel in Amsterdam is tekenend voor het zoeken naar een manier om zonder polariteit onderscheid te maken, om tegelijkertijd verschil en overeenkomst te laten zien. Het pakhuis en kantoor bezaten in Van Loghem's eerste versie een vlakke betonnen gevel met smalle verticale raamstroken. Na afkeuring van dit ontwerp door de welstandscommissie werd een tweede versie gemaakt. Van Loghem ontwierp -in beton- een raamorde die het midden houdt tussen strookvensters en die van een Amsterdams grachtenpand. Op de kantoorverdieping verraadt het grote raam over de gehele breedte van het pand de niet-dragende functie van de gevel, een thema dat we uit de Gouden Eeuw kennen evenals uit Le Corbusier's Oeuvre Complète. Met zijn 'aangepaste' gevel en schuine kap met drie enorme dakkapellen leunt de nieuwbouw als een kolossaal volume op, naast en achter het oude gebouw. Zonder enige vorm van beleefdheid of respect is het oude pakhuis in het nieuwe volume opgenomen.
Naoorlogs modernisme
Rond 1960 voltrok zich een verandering in de internationale architectuurtheorie die zijn sporen naliet in de Nederlandse architectuurpraktijk. De nieuwe generatie modernisten in Team X zette in 1959 haar versie van het modernisme tegenover de 'oude'. Hun belangrijkste bijdrage wat betreft Re-Arch was dat ze tegenover de generaliserende concepten van 'de generatie van 1930' het idee van uniciteit plaatsten. Terwijl in de heroïsche periode bestaande gebouwen en steden werden vervangen door algemene concepten, verkoos Team X de 'time-conscious techniques of renewal and extension derived from the recognition of the positive ecological trends to be found in every particular situation'. Met deze 'metabolische' opvatting van geschiedenis als een groeiproces werd een venster geopend naar de specificiteit van de locatie als voedingsbodem voor het ontwerp.
De onuitgevoerde verbouwing door Herman Hertzberger van de Broerkerk in Groningen tot universiteitsbibliotheek (1975) was typerend voor de opvattingen van 'Team X-dochter' Forum over de bestaande stad, met name voor de invloed van de psychologie en sociologie. Dit ontwerp was het logische vervolg op de Doelstellingennota uit 1972, waar de fijnmazigheid en kleinschaligheid van de stedelijke morfologie als waardevolle karakteristieken aangewezen werden. Het behoud van de historische Broerkerk was duidelijk niet het belangrijkste doel van dit plan; het gebouw is gebruikt als de voorhanden zijnde container voor een zoemende mensenmassa, die zijn creativiteit en leesgierigheid mag uitleven. Het gebouw lost op in het 'stedelijk weefsel': het verdwijnt onder de grond en vloeit uit in een serie halfronde daken. Met de profanisering van de negentiende-eeuwse kerk zou het neo-gotische koor niet meer zijn dan een theatrale 'verrassing' binnen de bibliotheek als een 'open en uitnodigend' instituut.
Het lokale, de interesse voor transformatie en groei van Team X enerzijds, en het historische onderzoek van de Italiaanse en later Franse architecten en historici als Bruno Fortier en André Chastel anderzijds, hebben in het architectonisch denken de weg bereid voor een complexe en gelaagde -analoge- attitude ten opzichte van Re-Arch, waarin de geschiedenis opgevat wordt als een opslagplaats van vorm en kennis.
In de Nederlandse theorie werd dit buitenlandse gedachtengoed geïntroduceerd via Ungers' ontwerp voor de TU Twente (1967) en de Kop van Zuid-ontwerpen van Rossi en het bijbehorend onderzoek door Donald van Dansik, Jan de Graaf en Wim Nijenhuis (1983). Daarbij waren er steeds de pleidooien van de architectuurhistoricus Ed Taverne voor een serieuze rol van historisch onderzoek in de architectuur.
De heroïek van 1970 -van het terugvinden van de sociaal-kritische positie van de architectuur- is sindsdien in diskrediet geraakt door haar in architectonisch opzicht teleurstellende voortbrengselen. De aandacht voor de gebouwde geschiedenis van de stad bleef oppervlakkig en vooral gericht op een zo efficiënt en economisch mogelijk hergebruik. Het 'bouwen voor de buurt' en het verwante 'contextualisme' betekenden echter voor het grote publiek, de overheden en de institutionele opdrachtgevers een keerpunt en maakte duidelijk dat het behoud van de historische stad eerbiedwaardig is en bijdraagt aan een 'gewaardeerd leefmilieu'. Woningbouwverenigingen, gemeentelijke instanties en architecten pasten hun denken, werkwijze en organisatie aan aan de nieuwe 'cultuur', die enorm verschilde van de woningproductie in de jaren zestig. Van de hier ontwikkelde expertise is geprofiteerd in de vele hergebruikprojecten in de jaren tachtig en negentig.
1980
Twee projecten markeren achteraf gezien een belangrijke cesuur in de verhouding tussen geschiedenis en architectuur: de breuklijn ligt rond 1980 en de projecten zijn de Tweede Kamer-prijsvraag en het ontwerp voor de Koepelgevangenis van het O.M.A. Het ontwerp voor de nieuwe Tweede Kamer was een nationaal gewetensvraagstuk, gekenmerkt door dramatiek en chaos. De kern van het probleem was de verhouding tussen oud en nieuw, in concreto tussen het bestaande Binnenhofcomplex en de nieuwbouw. De eerste prijsvraagronde werd een blamage; geen van de 111 inzendingen werd door de jury goed genoeg bevonden.
Het plan dat het O.M.A. instuurde werd afgewezen vanwege de inbreuk die het maakte op het Binnenhof met een volume dat van opzij het complex binnendrong. Het ontwerp kwam voort uit een kritisch-paranoïde analyse van de Nederlandse samenleving. Het deed met ons democratische bestel hetzelfde als Rem Koolhaas' boek Delirious New York voor het Manhattan van de jaren twintig had gedaan. Het ontwerp was een montage van de attributen en excessen van de Nederlandse democratie, met onder meer een 'smoke filled room', en een zitkuil voor inspraakgroepen.
Veel concepten leken met de Tweede Kamer-prijsvraag ten grave te zijn gedragen: kleinschaligheid als symbool voor aanpassing aan de geschiedenis, 'bouwen voor de buurt' als sociale basis voor architectuur, contrast als exclusieve vorm om om te gaan met het bestaande en tenslotte de 'respectvolle' afstand tussen oud en nieuw.
Meer dan een einde vormt het ontwerp voor de Koepelgevangenis in Arnhem door het O.M.A. (1980) het begin van een nieuw concept. De relatie met het oude wordt niet langer uitsluitend omschreven als een formeel probleem; het ontwerp verhoudt zich tot de betekenis en het idee van het gebouw. Dit bracht Hans van Dijk ertoe het project te omschrijven als een vorm van conceptuele monumentenzorg: 'een strategie om het bestaande niet zozeer naar de letter maar naar de geest te respecteren'.
Het oorspronkelijke panopticon uit 1880 van vader en zoon Metzelaar was een interieure wereld die vanuit het middelpunt bewaakt (en ook geëvangeliseerd) werd. In een eeuw tijds was het panoptisch functioneren binnenste buiten gekeerd: vanwege ruimtegebrek waren allerlei functies in barakken buiten het gebouw ondergebracht en de bewakers hadden zich vanuit het midden over de ruimte verspreid. Het nieuwe gebruik van dit 'puur theoretische gebouw' werd door O.M.A. geaccommodeerd met een totale revisie van het terrein binnen de muren. De rigide ordening van het oude gebouw gaf aanleiding tot het tekenen van een kruis van ondergrondse straten waaraan nieuwe ruimtes gekoppeld werden. Deze suprematistische compositie laat het panopticon grotendeels intact en daarmee ook zijn betekenis van opsluiting en controle, 'saving the new the embarassment of having either to ignore or express the idea of incarceration, which is incompatible with its aspirations. After the intervention, the dome represents the dismantled past, its former center crossed out, resting on a podium of modernity, which is concerned only with improving the prisoners conditions'.
Vanuit de programmatische verbeteringen die vereist waren, is het beeld van het panopticon gebruikt als een van het heden vervreemd object, dat uittorent boven het programmatische platform. De onverbiddelijke geometrische en in zichzelf gekeerde vorm is ondergraven met een net-niet symmetrisch kruis, dat de kern uit het oude gebouw wegvaagt en formeel en programmatisch overneemt.
Het project is een onderzoek naar de aspiraties van vrijheid en historiciteit van de moderne architectuur, dat in zijn conceptuele gelaagdheid innig verbonden is met Oud's Laurenskerk.
Het jonge verleden
Een vraagstuk dat het hart van de Nederlandse architectonische cultuur sneller doet kloppen, is dat van de monumenten van het modernisme. De veroudering ervan zorgt dat nu ook jonge architecten, vanwege hun bijna paranormale affiniteit met de beroemde modernistische voorbeelden, als restauratiearchitect gaan werken. Daarmee komen de twee polen van inventie en conservatie opeens angstaanjagend dicht bij elkaar.
Hier ontstaat het filosofische probleem hoe op een integere manier gebouwen voor de eeuwigheid bewaard kunnen worden, die door hun ontwerpers nadrukkelijk niet voor de eeuwigheid gebouwd zijn (Sanatorium Zonnestraal, Kiefhoek, Witte Dorp). Respect voor het concept van deze architectuur staat strikt genomen haaks op bescherming ervan. Men heeft zich echter van de schroom voor een fetisjistische behandeling van deze gebouwen weten los te maken en het verlangen naar behoud laten prevaleren. Dit heeft ertoe geleid dat we nu de meest extreme vorm van monumentenzorg -reconstructie- juist bij monumenten van het modernisme aantreffen. Het 'witte' werk van J.J.P. Oud lijkt hierop een speciale aantrekkingskracht te hebben: Café de Unie en het bouwkeetje van het Witte Dorp werden herbouwd (op een andere plek dan ze oorspronkelijk stonden en van de keet bestaan nu zelfs twee exemplaren) en hetzelfde geldt voor de gehele wijk de Kiefhoek, ook in Rotterdam. De wederopstanding van deze ikonen van het modernisme hebben zij geheel te danken aan hun beeldwaarde. Daarmee is bewezen dat een monument eenvoudig nieuw gemaakt kan worden. Over de historische illusie spreekt men met dédain wanneer het gaat om het Hollandse dorp in Nagasaki, maar ook de reconstructie van de Kiefhoek is natuurlijk een soort architectuurtoeristische attractie. We kunnen alleen maar concluderen dat simulatie soms beter is dan de real thing, zoals Tropicana met zijn attracties en zonder zout leuker is dan de zee.
De historische ervaring
In het voorgaande hebben we kunnen zien dat de figuur van contrast tegenwoordig aan betekenis verliest; architecten en opdrachtgevers vatten de toevoeging van een nieuw deel aan een oud gebouw eerder op als een analoge operatie, die continuteit met het verleden bezit. Met dit uitgangspunt is de ervaring van de nabijheid van de historie een kwaliteit die men nastreeft. Oud en nieuw staan dan niet dialectisch tegenover elkaar, maar worden gelijktijdig en gelijkwaardig naast elkaar geplaatst.
Het historisch materiaal wordt plotseling het decor waartegen de nieuwe architectuur zich afspeelt; een strategie die Aldo Rossi en Ignazio Gardella tot in het extreme doortrekken in de reconstructie van het theater van Genua
(1982-1990), waar nieuwe 'oude' gevels het 'stedelijke' decor vormen in de
grote zaal.
Op een pedagogisch niveau is dit idee van het exposeren van de geschiedenis aanwezig in het Rijksarchief Limburg, verbouwd en uitgebreid door Marc van Roosmalen in 1989-1996, waar het fundament van de gotische kerk uitgegraven en vanaf de nieuwe omloop te bezichtigen is. De oude stadsmuur, die op de binnenplaats opgegraven is, is zichtbaar en via een gat in de gevel wordt -ook aan voorbijgangers- getoond hoe de muur aan de overkant van de straat verderloopt. In het koor van de kerk vergadert men ondergronds onder een glazen dak waarop een bizarre expositie van middeleeuwse grafstenen is ingericht.
Nu
Behalve een intellectueel vraagstuk is Re-Arch ook een kwestie van techniek en materiaal. De tendens bestaat om algemene theorieën los te laten bij Re-Arch en om een uniek en specifiek uitgangspunt in het oude gebouw te zoeken: soms kleur, detaillering of materiaal, soms de omgeving of het landschap. Ontwerpers speuren in het oude gebouw naar latente architectonische kwaliteiten. Het nieuwe ontwerp vindt zijn beginpunt dan niet bij een overkoepelend concept, maar misschien wel bij het kleinste detail. Nietzsche zegt dat historici zich niet bezig dienen te houden met algemene wetten, maar met 'het bloemrijk beschrijven van bekende thema's, doodgewone deuntjes misschien, teneinde ze boven hun alledaagsheid uit te tillen en te verheffen tot alomvattende symbolen om zo een wereld aan wijsheid, macht en schoonheid in die oorspronkelijke thema's te laten doorklinken'. Dit klinkt als een manifest voor een ontwerphouding die we empirisch kunnen noemen.
Wat kan de betekenis zijn van hergebruik in een tijdperk waarin het tijdelijke en instabiele van de architectuur de kern is van de avant-garde en waarin de economische levensduur van gebouwen juist steeds korter wordt? De Nederlandse overheid, die nu de milieulasten gaat doorberekenen, waardoor vervanging van gebouwen minder lucratief zal worden, geeft echter precies de omgekeerde richting aan.
Het nieuwe marketing-toverwoord 'reversibiliteit' klinkt als de vertaling van tijdelijkheid naar de opgave van interventies: de nieuwe ingreep is altijd weer terug te draaien omdat deze het oude gebouw niet wezenlijk verandert. Dit argument lijkt echter meer bedacht te zijn om ingrijpende voorstellen te verzachten, dan om daadwerkelijk op zijn kwaliteit van tijdelijkheid aangesproken te worden.
De aansluiting op recente ontwikkelingen in de architectuur zit eerder in het idee van gelaagdheid, pluriformiteit en het verdwijnen van generalistische en normatieve ontwerpprincipes. Juist gelaagdheid en juxtapositie zijn wellicht te koppelen aan het idee van de historische ervaring. Door het koud tegen elkaar aanzetten van objecten of door wrapping met translucente materialen kunnen zich onvoorspelbare fricties en paradoxen aandienen. Die hoeven niet opgelost en tot een synthese gevoerd te worden, maar bieden zoals ze zijn een nieuwe definitie van harmonie. Het doel van Re-Arch is hoe dan ook iets nieuws maken dat het oude overstijgt. Wanneer de geschiedenis niet ingeperkt wordt door een beleefdheidslogica kan zij zich onverwachts aandienen, zoals de historische ervaring dat doet: als iets dat nieuw is.
Noten
1. Ignatio de Solà Morales, "From contrast to analogy. Developments in the concept of architectural intervention", in: Lotus, nr.46, Interpretation of the past, pp. 37-45.
2. F. Nietzsche, Over nut en nadeel van geschiedenis voor het leven, Groningen 1983, p. 18.
3. J. van den Beek, "J.B. van Loghem", monografisch nummer van Plan, 1971, nr.12.
4. John Voelker, geciteerd in: J. Ockman (red.), Architecture Culture, Cambridge 1993, p. 19.
5. H. van Dijk, "Het bezwijken van tegenstellingen", in: Wonen TA/BK, 1982, nr.13/14, pp. 12-49.
6. R. Koolhaas, "Project for the renovation of a panopticon prison", in: Art Forum, sept. 1981, p. 41.
7. Ook nu al is hergebruik van gebouwen per vierkante meter goedkoper dan een nieuw bouwwerk; de budgettaire scheiding van sloop- en bouwkosten heeft echter een tegenovergesteld effect.
8. De Doelen in Rotterdam van Jan Hoogstad en de zalen in de Beurs van Berlage door Pieter Zaanen zijn voorbeelden van reversibele projecten.