“De steden zullen dorpsgewijs bewoond worden” Dat was het adagium van Piet Blom toen hij zijn plannen presenteerde voor de vernieuwing van de Jordaan, de hyperdichtbebouwde stadswijk waar hij een product van was. Alleen een stedeling zou een zo romantisch idee van het dorp kunnen hebben, en alleen een architect zou zijn eigen voorstel verdedigen met een mystieke profetie over de toekomst. Wanneer steden dorpsgewijs bewoond worden is het meestal als zij door allerlei redenen van buitenaf of van binnenuit uit elkaar vallen, leeglopen en desintegreren. Dit geldt voor het oude Constantinopel toen er in de periode van de invasies door de Turken nog maar een fractie van haar oorspronkelijke bevolking woonde, geclusterd in kleine gehuchten rond een oude kerk, schapen hoedend in de schaduw van de machtige stadsmuren en paleizen.1 Het geldt ook voor het Berlijn tussen de bouw en de val van de muur, waar te midden van het niemandsland, de puinbergen en de braakliggende terreinen, de anarchisten, dienstweigeraars, turken en kunstenaars zich terugtrokken in zelfvoorzienende enclaves. Dus Piet Blom had zeker gelijk met zijn voorspelling, iedere stad, zelfs de Jordaan zal ooit zo zwaar in de problemen komen, dat er niks anders opzit dan haar dorpsgewijs te bewonen.
Zou deze overweging ook wethouder Hans Mentink hebben bewogen toen hij in het nog zeer desolate Rotterdam van de jaren zeventig op het voormalige Heliport Verhoeven het Volendamse dorp liet bouwen en toen hij de grote profeet zelf, Piet Blom, over de Blaak heen de kubuswoningen liet bouwen, een geometrisch Teutoons woud van kubussen, dat over de verkeersweg heen gaat en vervolgens via barokke trappen overgaat in een uit een mal gegoten pastiche op een vissersdorp rond de Oude Haven? Als apen of holbewoners konden de Rotterdammers zich terugtrekken in grotten en in bomen omdat het in het open veld met zijn vrachtwagens, verkeerswegen, kantoorkolossen en de permanente wind en regenvlagen te onherbergzaam was geworden. De mens zou in het Rotterdam van na de wederopbouw weer devolueren tot kleine groepjes jagers en verzamelaars die elkaar zitten te vlooien rond een kampvuur, of elkaar uitmoorden vanwege de kleinste invasie van elkaars territorium. De grote Maaskant voorspelde het al in 1971 toen hij sprak over Aldo van Eyck, de leermeester van Piet Blom, Verhoeven en zoveel andere nieuwe dorpsen: “een soort Rousseau figuur is dat geweest, terug naar het kannibalisme”.2
Die neiging om zich terug te trekken, zich te verschansen in kleine verdedigbare clusters, en tot op het laatst de illusie koesteren dat de vijand buien de deur gehouden kan worden beheerst Rotterdam vanaf het begin van de jaren zeventig. Na de minuscule maar zwaar gemediatiseerde turkenrellen (in feite rellen tegen een turkse huisbaas) in de afrikaanderwijk in 1972, voerde het dieprode gemeentebestuur al een wet door die bepaalde dat per wijk slechts 5 % van de bevolking mediterraan, Surinaams of Antilliaanse mocht zijn, een wet die heel snel door de Raad van State vanwege het evidente racisme dat er in zat. Een niet minder links gemeentebestuur probeerde het in 1979 opnieuw maar liep tegen enorme maatschappelijke weerstand aan.3 Uiteindelijk was het Leefbaar Rotterdam die het sociaal-democratische plan voor het weren van nieuwe armen en allochtonen uit de wijken wist uit te voeren onder de noemer “Rotterdam Zet door” in 2003.
Het geloof in spreiding, in het zoveel mogelijk afstand van elkaar nemen en de stad te doen desintegreren in een waterige archipel van kleine nederzettingen, ieder met hun eigen identiteit, dialect, vorm, symboliek en machtsstructuur, zet zich nu de laatste paar jaren echt goed door. Terwijl de stad krimpt of althans stagneert, en het stadsbestuur iedere illusie over controle en concentratie opgeeft, staan er nieuwe roverbaronnen en stamhoofden op die op de meest onwaarschijnlijke plekken nieuwe centra, nederzettingen, woonwijkjes, scholen en werkplaatsen realiseren, zo ver mogelijk van elkaar vandaan, met zo min mogelijk binding met de stad als geheel. Alleen de hedendaagse opvolgers van de grote Maaskant, moderne diehards als Kees Christiaanse en Adriaan Geuze pleiten nog voor concentratie, voor het gebruik maken van de beschikbare ruimte binnen de ruit, voor het consolideren en versterken van de stad als geheel, vanuit een duidelijk plan, gemaakt door de stedelijke overheid. Alleen zij – en mag ik zeggen wij? – verlangen naar hiërarchie, planning en samenhang.
Ook de aanstaande verhuizing van de Academie voor Bouwkunst naar de oude RDM werf buiten Heijplaat, voorbij de Waalhaven, tegenover Schiedam, op een afstand die het voor vele studenten en docenten makkelijker maakt om vanuit hun Rotterdamse woning naar de academie in Amsterdam of die in Tilburg te gaan, is een onderdeel van dit fenomeen. Een woningcorporatie, een gemeentelijke dienst, een vmbo en een hogeschool bedenken dat hier een nieuw centrum gerealiseerd kan of moet worden, en zetten hun geld, hun studenten, hun subsidies en hun bewoners in, om hier een stukje van de agglomeratie af te snijden, op te eisen en helemaal volgens hun eigen ideeën tot een ministadje met alles erop en eraan te realiseren, als een creative city. Als ze daarvoor zelfs een heel vervoerssysteem moeten opzetten om hun ruimtestation te bereiken en te bevoorraden, versterkt dat alleen maar het idee van onaantastbaarheid, de pioniersdrift en de droom van autonomie, van een schoon en nieuw begin.
Zij zijn uiteraard niet de eersten en niet de laatsten; ook de verhuizing van Luxor, het belastingkantoor, de rechtbank en later ook Lantaren het Venster naar de woestenij van de Kop van Zuid; het eerst sluiten van de bioscopen in het centrum van Rotterdam om de Pathé Schouwburgplein te kunnen bouwen, en deze vervolgens weg te concurreren door een betere Pathé bij het Feyenoordstadion te bouwen, draagt bij aan het langzaam leegbloeden van het net opgeleverde centrum van Rotterdam. Zo wordt het dorpsgewijs bewonen van de stad een self fullfilling prophecy en zullen de bewoners van Piet Bloms paalwoningen straks blij zijn et het feit dat ze hun enclave op twee plekken slechts hoeven af te sluiten om veilig te zijn voor de vijandelijke horden die straks over de verlaten steppen waar eens het centrum stond zullen trekken.
Maar helaas is het dorpsleven dat door Blom is veroorzaakt niet zo primitief, niet zo dierlijk. Het is eerder het dorpsleven van de streekroman of van de Engelse misdaadroman, met leugens, rancune, angst voor vreemdelingen en de ijdelheid en onbetrouwbaarheid van de notabelen. Op dit moment speelt zich een dergelijke streekroman af in het Blaakse Bos van Piet Blom. Nadat de Academie van Bouwkunst onder het toenmalige regime van efficiency, wat voorafging aan het huidige regime van de creative city, moest verhuizen naar het hoofdgebouw van de Hogeschool, stonden beide superkubussen – de orientatiepunten binnen Bloms Bos - leeg. Eerst kwam er in één van de kubussen een lasergame centrum, maar daarna volgde jarenlang leegstand. De eigenaar van het gebouw riep vervolgens een dorpsberaad bijeen en vroeg de dorpelingen om voor één keer een verandering van de functie toe te laten, zodat één superkubus een woonfunctie zou kunnen krijgen, bijvoorbeeld voor een hotel, appartementen of een jeugdherberg. Goed zeiden de dorpelingen, en de vereniging van eigenaren stond het toe. Vervolgens bleek de eigenaar het gebouw te verkopen aan de woningcorporatie Woonbron. Woonbron is een van de meest opvallende nieuwe stamhoofden in het huidige Rotterdam; zij zijn de belangrijkste partner in de ontwikkeling van de RDM locatie en geloven in het recht van de buurtbewoners om te bepalen wie wel en wie niet hun nieuwe buren mogen worden volgens een systeem van bewonerscoöptatie, ballotage-commissies en bewonerszelfbestuur. Een blind geloof in het zelfbeschikkingsrecht van de bewoner is een cruciaal aspect van Woonbrons zorgvuldig gemanagede reputatie.Tegelijkertijd willen zij zich profileren als de opvolgers van de kerkelijke instanties, door zich volgens de doctrine van het ‘nieuwe paternalisme’ te ontfermen over wat zij noemen over het souterrain van de woningmarkt. Dit deel van hun narrative is minder gericht op de bewoners, dan op de goodwill van de lokale en nationale politiek. Wie wonen in het souterrain? De verschoppelingen en verslaafden, weduwen en wezen, leprozen en lammen, daklozen, dronkelappen en depressieven, de hoer die haar leven wil beteren en de berouwvolle rover. Woonbron vangt ze op en verspreidt ze over kleine opvanggelegenheden, niet zelden op opvallende en origineel gekozen locaties in de stad. En wat wil nu het geval? Dat is precies wat Woonbron voor had met de superkubus. De toestemming voor een verblijfsfunctie waar de dorpelingen mee hadden ingestemd, vulden zij in met een extramurale opvang voor gedetineerden in de laatste fase van hun straf. De dorpelingen voorzagen hoe de moordenaars en plunderaars van binnen uit hun nederzetting zouden overnemen, hun roomblanke dochters onteren en het daar zeker niet bij laten. Zij riepen de hulp in van wethouder Jantine Kriens van Volksgezondheid, Welzijn en Maatschappelijke Opvang. Deze verklaarde van onder haar werktafel, achter een gebarrikadeerde deur, diep in haar versterkte vesting aan de Coolsingel dat ze er niets mee te maken had en dat het iets was tussen de bewoners en Woonbron. Vervolgens kwamen de woeste dorpelingen weer bijeen en trokken, omdat zij verkeerd waren ingelicht over de bedoelingen van Woonbron, hun aanvankelijke toestemming voor een bestemmingswijziging weer in. De huidige situatie is dat Woonbron nu de dorpelingen van het Blaakse Bos voor het gerecht daagt aan om de bestemmingswijziging af te dwingen, iets wat de spindoctors van de afdeling reputatie management ernstige hoofdpijn moet bezorgen.4
Inderdaad broeder Blom, de stad wordt dorpsgewijs bewoond.